Hoofdstuk 5 - Hoofdstuk 5.0

Bij methode Pegasus aangemaakt op 23-12-2020 door mats en inmiddels 376 keer bekeken.
Niveau: aso

Vragen

Latijn : Nederlands
mēnsa (mensae) = de tafel
nāvis (nāv-is, v.) = het schip
cupidus (~a, ~um) = vol verlangen naar
mīrus (~a, ~um) = wonderlijk
nūllus (~a, ~um) = geen
pauci (~ae, ~a) = weinig; enkele
agere (agō) = (voort)drijven; doen
bibere (bibō) = drinken
cognōscere (cognōscō) = leren kennen; vernemen
dēsinere (dēsinō) = ophouden
dicere (dīcō) = zeggen; spreken; noemen
emere (emō) = kopen
intellegere (intellegō) = begrijpen
legere (legō) = lezen; kiezen; verzamelen
ostendere (ostendō) = tonen
quaerere (quaerō) = zoeken; vragen
sūmere (sūmō) = nemen
vendere (vendō) = verkopen
vivere (vīvō) = leven
hospes (hospit-is, m.) = de gast; de gastheer
pons (pont-is, m.) = de brug
aestās (aestāt-is, v.) = de zomer
audēre (audeō) = durven
docere (doceō) = onderwijzen
tegere (tegō) = bedekken; beschermen
metuere (metuō) = vrezen
cōnsīdere (cōnsīdō) = gaan zitten
dēpōnere (dēpōnō) = neerleggen
discere (discō) = studeren
dūcere (dūcō) = leiden
lūdere (lūdō) = spelen; bespotten
mittere (mittō) = zenden; laten gaan
pōnere (pōnō) = plaatsen; neerleggen
relinquere (relinquō) = achterlaten; verlaten
vertere (vertō) = omkeren; veranderen in
vincere (vincō) = overwinnen; overtreffen
visere (vīsō) = bezoeken
recipere (recipiō) = ontvangen
hīc (bijwoord) = hier
ira (irae) = de woede
poena (poenae) = de boete; de straf
studium (studiī) = de studie; de sympathie; de ijver
famēs (fam-is, v.) = de honger
fraus (fraud-is, v.) = het bedrog
iubēre (iubeō) = bevelen
surgere (surgō) = opstaan
sentīre (sentiō) = voelen; merken; menen
audācia (audāciae) = de moed
constantia (cōnstantiae) = de volharding
silentium (silentiī) = de stilte
hiems (hiem-is, v.) = de winter
virtūs (virtūt-is, v.) = de kwaliteit; de dapperheid
angustus (~a, ~um) = smal
tūtus (~a, ~um) = veilig
cadere (cadō) = vallen
currere (currō) = lopen
petere (petō) = gaan naar; vragen
poscere (poscō) = eisen
errāre (errō) = zwerven; zich vergissen
flēre (fleō) = wenen; bewenen
canere (canō) = zingen; bezingen
fingere (fingō) = vormen; verzinnen
fluere (fluō) = vloeien
ubi? (bijwoord) = waar?
ad (acc.) = naar; (tot) bij
ante (acc.) = voor
apud (acc.) = bij
inter (acc.) = tussen; tijdens
per (acc.) = door; gedurende
post (acc.) = achter; na
praeter (acc.) = voorbij; behalve
cum (abl.) = met
dē (abl.) = van; over (De kat springt van de muur. Hij vertelt een verhaal over Tantalus.)
e of ex (abl.) = uit; vanaf
sine (abl.) = zonder
sub (abl.) = onder; omstreeks
in (acc.) = naar; tegen
in (abl.) = in; op
saxum (saxī) = het rotsblok
celeritās (celeritāt-is, v.) = de snelheid
hūmānus (~a, ~um) = menselijk; beschaafd
fiberāre (līberō) = bevrijden
volāre (volō) = vliegen
caedere (caedō) = hakken; doden
dēscendere (dēscendō) = afdalen
haurīre (hauriō) = uitscheppen; opslokken
dēicere (dēciō) = naar beneden werpen; verdrijven
sē (persoonlijk voornaamwoord) = zich
ūnā (bijwoord) = samen