Hoofdstuk 3 - Hoofdstuk 3.0

Bij methode Pegasus aangemaakt op 23-12-2020 door mats en inmiddels 416 keer bekeken.
Niveau: aso

Vragen

Latijn : Nederlands
nūntius (nūntiī) = de bode; het bericht
sapientia (sapientiae) = de wijsheid
unda (undae) = de golf
bellum (bellī) = de oorlog
amor (amōr-is, m.) = de liefde
auctor (auctōr-is, m.) = de dader
frater (frātr-is, m.) = de broer
ignis (ign-is, m) = het vuur
luppiter (lov-is, m) = Jupiter
mons (mont-is) = de berg
lūx (lūc-is, v.) = het licht
soror (sorōr-is, v.) = de zus
Venus (Vener-is, v.) = Venus
nōmen (nōmin-is, o.) = de naam
scelus (sceler-is, o.) = de misdaad
adiuvāre (adiuvō) = helpen
cūrāre (cūrō) = zorgen voor
mōnstrāre (mōnstrō) = wijzen
alius (alia, aliud) = (een) andere
cēteri (~ae, ~a) = de overige
sīcut (voegwoord) = zoals
amāre (amor) = houden van; beminnen
clāmāre (clāmor) = roepen
labōrare (labor) = werken; lijden
dolēre (dolor) = lijden; betreuren
timēre (timor) = vrezen
altus (altitūdō) = hoog; diep
magnus (magnitūdō) = groot; belangrijk
multī (multitūdō) = veel
sōlus (sōlitūdō) = alleen; eenzaam
umbra (umbrae) = de schaduw; de schim
clārus (~a, ~um) = helder; beroemd
aedificāre (aedificō) = bouwen
eius = zijn, haar
eōrum, eārum = hun
meus (~a, ~um) = mijn
tuus (~a, ~um) = jouw
suus (~a, ~um) = zijn, haar, hun (eigen)
gladius (gladiī) = het zwaard
hasta (hastae) = de lans
sagitta (sagittae) = de pijl
parvus (~a, ~um) = klein
ita (bijwoord) = zo
tamen (bijwoord) = toch
itaque (voegwoord) = daarom; en zo
civis (cīv-is, m.) = de burger
comes (comit-is, m.) = de kameraad
lapis (lapid-is, m.) = de steen
mors (mort-is, v.) = de dood
primus (~a, ~um) = eerste; de eerste van
capere (capiō) = (in)nemen
accipere (accipiō) = ontvangen; vernemen
incipere (incipiō) = beginnen
cupere (cupiō) = verlangen; (graag) willen
facere (faciō) = maken; doen
interficere (interficiō) = doden
fugere (fugiō) = (ont)vluchten
iacere (iaciō) = werpen
abicere (abiciō) = wegwerpen; neerwerpen
rapere (rapiō) = grijpen; roven
corripere (corripiō) = vastgrijpen; meesleuren
ēripere (ēripiō) = wegrukken
spicere (-spiciō) = kijken
adspicere (adspiciō) = aankijken
cōnspicere (cōnspiciō) = bekijken; bemerken
respicere (respiciō) = omkijken; rekening houden met
satis (bijwoord) = genoeg; nogal
statim (bijwoord) = dadelijk
arma (armōrum) = de wapens
castra (castrōrum) = het kamp
parentēs (parent-um, m.) = de ouders
fierī (fīō) = worden; gebeuren; gemaakt worden
ire (eō) = gaan
abīre (abeō) = weggaan
adire (adeō) = gaan naar; bezoeken
exīre (exeō) = buitengaan; eindigen
inire (ineō) = binnengaan; beginnen
praeterīre (praetereō) = voorbijgaan
redīre (redeō) = terugkeren
transire (trānseō) = oversteken
silva (silvae) = het bos
vita (vitae) = het leven
leb (leōn-is, m.) = de leeuw
pars (part-is, v.) = het deel; de kant
necāre (necō) = vermoorden
pugnāre (pugnō) = vechten
tacēre (taceō) = zwijgen
tenēre (teneō) = (vast)houden
quārē? (bijwoord) = waarom?
anteā (bijwoord) = vroeger
cottīdiē (bijwoord) = dagelijks
cras (bijwoord) = morgen
herī (bijwoord) = gisteren
hodiē (bijwoord) = vandaag
māne (bijwoord) = s morgens
posteā (bijwoord) = later
posterō diē = de volgende dag
quōdam diē = op een dag