Hoofdstuk 33 - Speaking(2)

Bij methode Finish Up aangemaakt op 30-09-2022 door lucas en inmiddels 246 keer bekeken.
Leerjaar: 5 Niveau: havo/vwo

Vragen

eloquent = welsprekend
eloquence = welsprekendheid
fluent = vloeiend
to emphasize = benadrukken
to stress = benadrukken
emphasis / stress = klemtoon / nadruk
to chat = kletsen
to interpret = uitleggen / interpreteren
interpreter = tolk
to confuse = in verwarring brengen
confusing = verwarrend
confusion = verwarring
to confuse = verwarren
understatement = te zwakke uitdrukking
account = verslag
narrator = verteller
slang = jargon
silence = stilte
silent = stil / zwijgend
plain = duidelijk
to narrate = vertellen
narrative = verhalend
to mutter = mompelen
to address = toespreken
address = toespraak
mute = sprakeloos / stom
to observe = opmerken
observation = opmerking
to elaborate = uitweiden
elaborate = uitvoerig
taciturn = zwijgzaam
to elevate = verheffen
maxim = stelregel