Hoofdstuk 12 - 12 - 21

Bij methode Start Up deel 12 aangemaakt op 12-08-2020 door dex en inmiddels 511 keer bekeken.
Leerjaar: 2 Niveau: vwo

Vragen

restaurant = restaurant
to invite = uitnodigen
food = eten / voedsel
soup = soep
favourite = lievelings-
chicken = kip
to like = houden van / lekker vinden
butter = boter
bread = brood
to eat (ate – eaten) = eten
to want = willen
ice cream = ijs
cheese = kaas
roll / bun = broodje
to cook = koken
cook = kok
excellent = uitstekend
meat = vlees
vegetarian = vegetariër
chocolate = chocolade
bar = reep
beef = rundvlees
pork = varkensvlees
piece = stuk / stukje
steak = lapje vlees
meal = maaltijd
breakfast = ontbijt
lunch = middageten / lunch
dinner = warme maaltijd / diner
ready = klaar
fish = vis
to smell = ruiken
to sell (sold – sold) = verkopen
butcher = slager
salt = zout
pepper = peper
egg = ei
sausage = worstje
enough = genoeg
thin = mager
rice = rijst
sweets = snoep
sauce = saus
hunger = honger
to be hungry = honger hebben
to be thirsty = dorst hebben
not at all = helemaal niet
to boil = koken
to fry = bakken
bacon = spek / bacon
cake = taart / cake
delicious = heerlijk
to taste = proeven
to taste = smaken
sugar = suiker
sweet = zoet
to drink (drank – drunk) = drinken
drink = drank / drankje
knife (mv: knives) = mes
fork = vork
spoon = lepel
plate = bord
cupboard = kast
saucer = schoteltje
turkey = kalkoen
fond of = dol op / gek op
refrigerator / fridge = koelkast
people = mensen
table = tafel
to sit (sat – sat) = zitten
round = rond(om)
waiter = ober
to serve = bedienen
service = bediening
self-service = zelfbediening
quick = vlug / snel
to pay (paid – paid) = betalen
please = alstublieft (bij een verzoek)
here you are = alstublieft (als je iets geeft)
chips = friet
crisps = chips
fruit = fruit
fresh = vers
vegetables = groenten
banana = banaan
yellow = geel
potato (mv: potatoes) = aardappel
orange = sinaasappel
juice = sap
to grow (grew – grown) = groeien
tomato (mv: tomatoes) = tomaat
nice = lekker
glass = glas
pub = café
beer = bier
bottle = fles
another = nog een
drunk = dronken
soft drink = frisdrank
empty = leeg
menu = menukaart
coffee = koffie
tea = thee
not allowed = niet toegestaan / verboden
to bring (brought – brought) = brengen
a glass of water = een glas water
a cup of coffee = een kop koffie
a bottle of wine = een fles wijn
white coffee = koffie met melk
black coffee = koffie zonder melk
room = kamer
room = ruimte
floor = vloer
ground floor = benedenverdieping
first floor = eerste verdieping
bathroom = badkamer
bath = bad
shower = douche
towel = handdoek
toilet / lavatory = wc / toilet
hall = hal
living room = woonkamer
bedroom = slaapkamer
kitchen = keuken
attic = zolder
to go home = naar huis gaan
at home = thuis
to live = wonen
to drop = laten vallen
to tell (told – told) = vertellen
garage = garage
roof = dak
garden = tuin
flat = flat
to own = bezitten
own = eigen
owner = eigenaar
to paint = verven / schilderen
to build (built – built) = bouwen
neighbours = buren
for sale = te koop
same = zelfde
wall = muur
chair = stoel
wood = hout
wooden = houten
window = raam
to move = verhuizen
to knock = kloppen
to enter = binnengaan
to push = duwen
to pull = trekken
to ring (rang – rung) = bellen / aanbellen
bell = bel
to close / to shut (shut – shut) = dichtdoen / sluiten
to lock = op slot doen
gate = hek / poort
key = sleutel
to turn = omdraaien
bookcase = boekenkast
shelf (mv: shelves) = plank
fire = vuur
fire = brand
on fire = in brand
match = lucifer
to burn = branden
to turn on / to switch on = aanzetten
to turn off / to switch off = uitzetten
out of = uit
behind = achter
stairs = trap
upstairs = boven
downstairs = beneden
tidy = netjes
to get up (got – got) = opstaan
to sleep (slept – slept) = slapen
awake = wakker
to wake up (woke – woken) = wekken
to wake up = wakker worden
alarm / alarm clock = wekker
dream = droom
about = over
to dream = dromen
wardrobe = klerenkast
to show = laten zien
homeless = dakloos
sofa / settee / couch = bank
town / city = stad
Town Hall = stadhuis
building = gebouw
entrance = ingang
exit = uitgang
mayor = burgemeester
square = plein
crowd = menigte
capital = hoofdstad
cathedral = kathedraal
church = kerk
mosque = moskee
tower = toren
street = straat
busy = druk
park = park
to walk = wandelen / lopen
walk = wandeling
post office = postkantoor
opposite = tegenover
main street = hoofdstraat
near = bij
to cross = oversteken
village = dorp
corner = hoek
across = aan de overkant van
row = rij
narrow = smal
inhabitant = inwoner
traffic = verkeer
traffic light = stoplicht
road = weg
to drive (drove – driven) = rijden (auto)
to ride (rode – ridden) = rijden (tweewieler, paard)
fast = snel
driver = chauffeur
danger = gevaar
dangerous = gevaarlijk
careful = voorzichtig
careless = onvoorzichtig
slow = langzaam
bicycle / bike = fiets
to cycle = fietsen
motorcycle / motorbike = motor / motorfiets
may = mag
motorway = snelweg
accident = ongeluk
to happen = gebeuren
to kill = doden
to avoid = vermijden
to appear = blijken
several = verschillende
speed = snelheid
speed limit = maximum snelheid
left = links
right = rechts
direction = richting
result = gevolg / resultaat
traffic jam = opstopping
tailback = file
cause = oorzaak
to cause = veroorzaken
exit = afslag
moped = bromfiets
motor scooter = scooter
ticket = bekeuring / bon
seat belt / safety belt = veiligheidsgordel
safety = veiligheid
helmet = helm
safe = veilig
to save = redden
distance = afstand
to take place (took – taken) = plaatsvinden
sign = teken
sign / traffic sign = verkeersbord
pedestrian = voetganger
injured = gewond
prohibited = verboden