School en onderwijs 4

Bij methode VAVO-Basiswoordenschat Spaans 4 aangemaakt op 08-12-2022 door SpaansVAVO en inmiddels 173 keer bekeken.
Niveau: vmbo-t/havo/volwassenenonderwijs

Vragen

los deberes (las tareas) = het huiswerk
asistir a clase = de les bijwonen
faltar a clase = wegblijven van school
la educación = de opleiding, de opvoeding
el jardín de infancia = de peuterspeelplaats, het kinderdagverblijf
el colegio, la escuela = de school
ir al colegio (ir a la escuela) = naar school gaan
"la (aula de) clase -\"el aula (las aulas)\"-" = [het klaslokaal] (de klaslokalen)
el instituto = de middelbare school, het instituut
el (la) alumno (a) = de leerling (de leerlinge)
el (la) estudiante = de student(e)
estudiar = leren, studeren
el estudio = de studie, het verslag
los estudios = de studie, de opleiding
el (la) profesor(a) = de docent(e)
la clase = het lesuur, de klas
"ir a clase -\"dar clase con \"-" = "naar de les gaan -\"les volgen bij\"-"
"enseñar -\"dar clase de \"-" = "(aan)leren, onderwijzen -\"les geven in\"-"
explicar = uitleggen
escribir = schrijven
escriber a mano = met de hand schrijven
el tema = de thema, het onderwerp
el ejemplo = het voorbeeld
por ejemplo, (p. ej.) = bijvoorbeeld (bijv.)
saber = weten, kunnen
saber francés = Frans beheersen
aprender = leren
recordar (ue) = (zich)herinneren
olvidar = vergeten
olivdarse de algo = iets vergeten
"la memoria -\"aprender algo de memoria (memorizar)\"-" = "het geheugen -\"iets uit het hoofd leren\"-"
examinar = toetsen
el examen = de toets, het examen
los deberes = het huiswerk
el examen escrito / oral = de schriftelijke toets, de mondelinge toets
suspender un examen = zaken voor een examen
aprobar un examen = slagen voor een examen
la prueba = de toets, de test
la nota = het (school)cijfer
correcto = correct, juist
incorrecto = onjuist, onjuist
fácil = makkelijk
dificil = moeilijk
el lapiz = het potlood
el bolígrafo, el boli = de pen
el papel = het (vel) papier
los papeles = de documenten
la hoja = het vel (papier)
el cuarderno = het schrift
el bloc = het schrijfblok
el bloc de notas = het notitieboekje
el diccionario = het woordenboek
la palabra = het woord
la frase = de zin
la lengua = De taal
la gramática = de grammatica
¿qué? = Wat?
¿cuánto (a) = hoeveel?
¿cuándo? = wanneer?
¿cómo? = hoe?
¿por qué? = waarom?
¿dónde? = waar?
¿adónde? = waarheen?
¿de dónde? = waar vandaan?
¿quién(es) = wie?
¿cuál(es) = welke?