School en onderwijs 4
Bij methode VAVO-Basiswoordenschat Spaans 4 aangemaakt op 08-12-2022 door SpaansVAVO en inmiddels 230 keer bekeken.
Niveau: vmbo-t/havo/volwassenenonderwijs
Vragen
los deberes (las tareas) = het huiswerk asistir a clase = de les bijwonen faltar a clase = wegblijven van school la educación = de opleiding, de opvoeding el jardín de infancia = de peuterspeelplaats, het kinderdagverblijf el colegio, la escuela = de school ir al colegio (ir a la escuela) = naar school gaan "la (aula de) clase -\"el aula (las aulas)\"-" = [het klaslokaal] (de klaslokalen) el instituto = de middelbare school, het instituut el (la) alumno (a) = de leerling (de leerlinge) el (la) estudiante = de student(e) estudiar = leren, studeren el estudio = de studie, het verslag los estudios = de studie, de opleiding el (la) profesor(a) = de docent(e) la clase = het lesuur, de klas "ir a clase -\"dar clase con \"-" = "naar de les gaan -\"les volgen bij\"-" "enseñar -\"dar clase de \"-" = "(aan)leren, onderwijzen -\"les geven in\"-" explicar = uitleggen escribir = schrijven escriber a mano = met de hand schrijven el tema = de thema, het onderwerp el ejemplo = het voorbeeld por ejemplo, (p. ej.) = bijvoorbeeld (bijv.) saber = weten, kunnen saber francés = Frans beheersen aprender = leren recordar (ue) = (zich)herinneren olvidar = vergeten olivdarse de algo = iets vergeten "la memoria -\"aprender algo de memoria (memorizar)\"-" = "het geheugen -\"iets uit het hoofd leren\"-" examinar = toetsen el examen = de toets, het examen los deberes = het huiswerk el examen escrito / oral = de schriftelijke toets, de mondelinge toets suspender un examen = zaken voor een examen aprobar un examen = slagen voor een examen la prueba = de toets, de test la nota = het (school)cijfer correcto = correct, juist incorrecto = onjuist, onjuist fácil = makkelijk dificil = moeilijk el lapiz = het potlood el bolígrafo, el boli = de pen el papel = het (vel) papier los papeles = de documenten la hoja = het vel (papier) el cuarderno = het schrift el bloc = het schrijfblok el bloc de notas = het notitieboekje el diccionario = het woordenboek la palabra = het woord la frase = de zin la lengua = De taal la gramática = de grammatica ¿qué? = Wat? ¿cuánto (a) = hoeveel? ¿cuándo? = wanneer? ¿cómo? = hoe? ¿por qué? = waarom? ¿dónde? = waar? ¿adónde? = waarheen? ¿de dónde? = waar vandaan? ¿quién(es) = wie? ¿cuál(es) = welke?