Persoonlijke gegevens 1
Bij methode VAVO-Basiswoordenschat Spaans 1 aangemaakt op 08-12-2022 door SpaansVAVO en inmiddels 252 keer bekeken.
Niveau: vmbo-t/havo/volwassenenonderwijs
Vragen
mucho gusto = aangenaam ¡Hola! = Hallo! ¡Buenos días! = Goedemorgen! Goedendag! ¡Buenas tardes! = Goedemiddag! Goedenavond! ¡Buenas noches! = Goedenavond! Goedenacht! saludar = begroeten el saludo = de groet, de begroeting bienvenido = welkom "encantado, encantada -\"ecantado / a conocerte\"-" = [aangenaam] je te leren kennen ¡Adiós! = Dag! Tot ziens! ¡Hasta luego! = Tot straks! Tot later! ¡Nos vemos! = Tot straks! Tot ziens! ¡Hasta pronto! = Tot snel! ¡Hasta mañana! = Tot morgen! despedirse = afscheid nemen le despedida = het afscheid, het vertrek los recuerdos = de groeten presentar (se) = (zich) voorstellen llamarse = heten el nombre = de naam, de voornaam el apellido = de achternaam el señor, Sr. = de meneer la señora, Sra. = de mevrouw la señorita, Srta. = de jongedame don, D, doña,D = mijnheer, mevrouw (aanhef) "casado, casada -\"Estoy casada con un holandés.\"-" = Ik ben met een Nederlander [getrouwd]. soltero, soltera = vrijgezel divorciado, divorciada = gescheiden el hombre = de man el mujer = de vrouw el bebé = de baby el niño = de jongen la niña = het meisje el chico, la chica = het (jonge) kind el muchacho, la muchacha = de jongen, het meisje el joven, la joven = De jongere el adulto, la adulta = De volwassene el sexo = het geslacht femino = vrouwelijk masculino = mannelijk la infancia = de kindertijd la juventud = de jeugd la vida = het leven vivo = levend vivir = leven, wonen el nacimiento = de geboorte el lugar de nacimiento = de geboorteplaats la fecha de nacimiento = de geboortedatum la edad = de leeftijd mayor de edad = meerderjarig menor de edad = minderjarig joven = jong viejo = oud mayor = ouder menor = jonger la conversación = Het gesprek si = ja no = nee hablar = spreken hablar sobre algo = over iets spreken decir = zeggen la pregunta = de vraag preguntar = vragen preguntar por algo = iets vragen la respuesta = de vraag responder = antwoorden contestar = (Be)antwoorden proponer = voorstellen proponerse = zich voornemen "recomendar -\"Te recomiendo comer más sano.\"-" = "aanraden -\"Ik raad je aan om gezonder te eten.\"-" el consejo = de raad, het advies advertir = waarschuwing (anders dan het lijkt!) bien = goed mal = slecht ¡Gracias! = Bedankt! ¡Muchas gracias! = Heel erg bedankt! por favor = asjeblief, astublieft (verzoek) sentir = spijten Lo siento. = Het spijt me. ¡Perdón! = Sorry! Pardon! perdonar = vergeven ¡Perdone! = Pardon! ¡Vale! = Oke! ¡Claro! = natuurlijk ¡Asi es! = Zo is het! ¡Exacto! = Precies! ¡Es igual! = Maakt niet uit! (me) da igual = het maakt mij niet uit ¡Basta! = Genoeg! opinar = van mening zijn opinar bien de algo = een positieve mening over iets hebben opinar mal de alguien = een negatieve mening over iemand hebben la opinión = de mening en mi opinión = naar mijn mening "querer -\"Quiero vender mi coche.\"-" = "willen -\"Ik wil mijn auto verkopen.\"-" "preferir -\"Prefiero un té.\"-" = "liever hebben, leuker vinden -\"Ik wil liever thee.\"-" esperar = hopen, verwachten espero que sí = ik hoop van wel "paracer -\"Parezco a mi madre.\"-" = "lijken -\"Ik lijk op mijn moeder.\"-" interesante = interessant fantástico = fantastisch bárbaro = geweldig, fantastisch ¡Ajalá! = Laten we hopen! ¿Cómo te llamas? = Hoe heet je? ¿Cómo se llamas? = Hoe heet u? Me llamo Ana, ¿y usted? = ik heet Ana, en u? ¿Qué tal? = hoe gaat het? Bien, gracias, ¿y tú? = goed, dank je, en met jou? Dele (dale) recuerdos de mi parte. = Doe (doet u) hem (haar) de groeten van mij. el aspecto = het uiterlijk tener buen aspecto = er goed uitzien grande, gran = groot pequeño, pequeña = klein alto, alta = lang (van personen) bajo, baja = kort (van personen) delgado, delgada = slank gordo, gorda = dik grueso, gruesa = gezet, dik fuerte, fuerta = sterk débil = zwak, slap guapo, guapa = knap, aantrekkelijk bonito, bonita = mooi, knap lindo, linda = mooi, knap la belleza = de schoonheid bello, bella = mooi, knap hermoso, hermosa = mooi, prachtig atractivo, atractiva = aantrekkelijk feo, fea = lelijk rubio, rubia = blond moreno, morena = donker (haar en ogen) blanco, blanca = blank, wit negro, negra = donker, zwart pelirrojo, pelirroja = roodharig rizado, rizada = gekruid rizado, rizada = gekruid calvo, calva = kaal calvo, calva = kaal la barba = de baard la barba = de baard el bigote = de snor el bigote = de snor el pelo = het haar el pelo = het haar de pelo largo = met lang haar de pelo largo = met lang haar de pelo corto = met kort haar de pelo corto = met kort haar el corte de pelo = het kapsel el corte de pelo = het kapsel la ceja = de wenkbrouw la ceja = de wenkbrouw el ojo = het oog el ojo = het oog tener los ojos azules = blauwe ogen hebben tener los ojos azules = blauwe ogen hebben las gafas = de bril las gafas = de bril llevar gafas = een bril dragen llevar gafas = een bril dragen la piel = de huid la piel = de huid el cuerpo = het lichaam el cuerpo = het lichaam la cabeza = het hoofd la cabeza = het hoofd la cara = het gezicht la cara = het gezicht el cerebro = de hersenen el cerebro = de hersenen no tener cerebro = geen verstand hebben no tener cerebro = geen verstand hebben la nariz = de neus la nariz = de neus la oreja = het oor la oreja = het oor la boca = de mond la boca = de mond la lengua = de tong la lengua = de tong el cuello = de nek, de hals el cuello = de nek, de hals el pecho = de borst el pecho = de borst el corazón = het hart el corazón = het hart el estómago = de maag el estómago = de maag el brazo = de arm el brazo = de arm el codo = de ellboog el codo = de ellboog la mano = de hand la mano = de hand dar la mano a alguien = iemand de hand schudden dar la mano a alguien = iemand de hand schudden el dedo = de vinger el dedo = de vinger el dedo del pie = de teen el dedo del pie = de teen la pierna = het been la pierna = het been la rodilla = de knie la rodilla = de knie el pie = de voet el pie = de voet la espalda = de rug la espalda = de rug ver = zien ver = zien ir a ver a alguien = bij iemand op bezoek gaan ir a ver a alguien = bij iemand op bezoek gaan mirar = kijken, zien mirar = kijken, zien oler = ruiken oler = ruiken oler a algo = naar iets ruiken oler a algo = naar iets ruiken oir = horen oir = horen escuchar = luisteren escuchar = luisteren alto = luid, hard alto = luid, hard fuerte = luid, hard fuerte = luid, hard bajo = zacht bajo = zacht tocar = aanraken tocar = aanraken duro = hard, ruw duro = hard, ruw blando = zacht, teder blando = zacht, teder "sentir -\"Me siento mal.\"-" = "voelen -\"Ik voel me niet goed.\"-" "sentir -\"Me siento mal.\"-" = "voelen -\"Ik voel me niet goed.\"-" "pensar -\"Pienso en tí.\"-" = "denken -\"Ik denk aan je.\"-" "pensar -\"Pienso en tí.\"-" = "denken -\"Ik denk aan je.\"-" Me hace [reír]. = Hij maakt me aan het [lachen]. Me hace [reír]. = Hij maakt me aan het [lachen]. llorar = huilen llorar = huilen