Persoonlijke gegevens 1

Bij methode VAVO-Basiswoordenschat Spaans 1 aangemaakt op 08-12-2022 door SpaansVAVO en inmiddels 237 keer bekeken.
Niveau: vmbo-t/havo/volwassenenonderwijs

Vragen

mucho gusto = aangenaam
¡Hola! = Hallo!
¡Buenos días! = Goedemorgen! Goedendag!
¡Buenas tardes! = Goedemiddag! Goedenavond!
¡Buenas noches! = Goedenavond! Goedenacht!
saludar = begroeten
el saludo = de groet, de begroeting
bienvenido = welkom
"encantado, encantada -\"ecantado / a conocerte\"-" = [aangenaam] je te leren kennen
¡Adiós! = Dag! Tot ziens!
¡Hasta luego! = Tot straks! Tot later!
¡Nos vemos! = Tot straks! Tot ziens!
¡Hasta pronto! = Tot snel!
¡Hasta mañana! = Tot morgen!
despedirse = afscheid nemen
le despedida = het afscheid, het vertrek
los recuerdos = de groeten
presentar (se) = (zich) voorstellen
llamarse = heten
el nombre = de naam, de voornaam
el apellido = de achternaam
el señor, Sr. = de meneer
la señora, Sra. = de mevrouw
la señorita, Srta. = de jongedame
don, D, doña,D = mijnheer, mevrouw (aanhef)
"casado, casada -\"Estoy casada con un holandés.\"-" = Ik ben met een Nederlander [getrouwd].
soltero, soltera = vrijgezel
divorciado, divorciada = gescheiden
el hombre = de man
el mujer = de vrouw
el bebé = de baby
el niño = de jongen
la niña = het meisje
el chico, la chica = het (jonge) kind
el muchacho, la muchacha = de jongen, het meisje
el joven, la joven = De jongere
el adulto, la adulta = De volwassene
el sexo = het geslacht
femino = vrouwelijk
masculino = mannelijk
la infancia = de kindertijd
la juventud = de jeugd
la vida = het leven
vivo = levend
vivir = leven, wonen
el nacimiento = de geboorte
el lugar de nacimiento = de geboorteplaats
la fecha de nacimiento = de geboortedatum
la edad = de leeftijd
mayor de edad = meerderjarig
menor de edad = minderjarig
joven = jong
viejo = oud
mayor = ouder
menor = jonger
la conversación = Het gesprek
si = ja
no = nee
hablar = spreken
hablar sobre algo = over iets spreken
decir = zeggen
la pregunta = de vraag
preguntar = vragen
preguntar por algo = iets vragen
la respuesta = de vraag
responder = antwoorden
contestar = (Be)antwoorden
proponer = voorstellen
proponerse = zich voornemen
"recomendar -\"Te recomiendo comer más sano.\"-" = "aanraden -\"Ik raad je aan om gezonder te eten.\"-"
el consejo = de raad, het advies
advertir = waarschuwing (anders dan het lijkt!)
bien = goed
mal = slecht
¡Gracias! = Bedankt!
¡Muchas gracias! = Heel erg bedankt!
por favor = asjeblief, astublieft (verzoek)
sentir = spijten
Lo siento. = Het spijt me.
¡Perdón! = Sorry! Pardon!
perdonar = vergeven
¡Perdone! = Pardon!
¡Vale! = Oke!
¡Claro! = natuurlijk
¡Asi es! = Zo is het!
¡Exacto! = Precies!
¡Es igual! = Maakt niet uit!
(me) da igual = het maakt mij niet uit
¡Basta! = Genoeg!
opinar = van mening zijn
opinar bien de algo = een positieve mening over iets hebben
opinar mal de alguien = een negatieve mening over iemand hebben
la opinión = de mening
en mi opinión = naar mijn mening
"querer -\"Quiero vender mi coche.\"-" = "willen -\"Ik wil mijn auto verkopen.\"-"
"preferir -\"Prefiero un té.\"-" = "liever hebben, leuker vinden -\"Ik wil liever thee.\"-"
esperar = hopen, verwachten
espero que sí = ik hoop van wel
"paracer -\"Parezco a mi madre.\"-" = "lijken -\"Ik lijk op mijn moeder.\"-"
interesante = interessant
fantástico = fantastisch
bárbaro = geweldig, fantastisch
¡Ajalá! = Laten we hopen!
¿Cómo te llamas? = Hoe heet je?
¿Cómo se llamas? = Hoe heet u?
Me llamo Ana, ¿y usted? = ik heet Ana, en u?
¿Qué tal? = hoe gaat het?
Bien, gracias, ¿y tú? = goed, dank je, en met jou?
Dele (dale) recuerdos de mi parte. = Doe (doet u) hem (haar) de groeten van mij.
el aspecto = het uiterlijk
tener buen aspecto = er goed uitzien
grande, gran = groot
pequeño, pequeña = klein
alto, alta = lang (van personen)
bajo, baja = kort (van personen)
delgado, delgada = slank
gordo, gorda = dik
grueso, gruesa = gezet, dik
fuerte, fuerta = sterk
débil = zwak, slap
guapo, guapa = knap, aantrekkelijk
bonito, bonita = mooi, knap
lindo, linda = mooi, knap
la belleza = de schoonheid
bello, bella = mooi, knap
hermoso, hermosa = mooi, prachtig
atractivo, atractiva = aantrekkelijk
feo, fea = lelijk
rubio, rubia = blond
moreno, morena = donker (haar en ogen)
blanco, blanca = blank, wit
negro, negra = donker, zwart
pelirrojo, pelirroja = roodharig
rizado, rizada = gekruid
rizado, rizada = gekruid
calvo, calva = kaal
calvo, calva = kaal
la barba = de baard
la barba = de baard
el bigote = de snor
el bigote = de snor
el pelo = het haar
el pelo = het haar
de pelo largo = met lang haar
de pelo largo = met lang haar
de pelo corto = met kort haar
de pelo corto = met kort haar
el corte de pelo = het kapsel
el corte de pelo = het kapsel
la ceja = de wenkbrouw
la ceja = de wenkbrouw
el ojo = het oog
el ojo = het oog
tener los ojos azules = blauwe ogen hebben
tener los ojos azules = blauwe ogen hebben
las gafas = de bril
las gafas = de bril
llevar gafas = een bril dragen
llevar gafas = een bril dragen
la piel = de huid
la piel = de huid
el cuerpo = het lichaam
el cuerpo = het lichaam
la cabeza = het hoofd
la cabeza = het hoofd
la cara = het gezicht
la cara = het gezicht
el cerebro = de hersenen
el cerebro = de hersenen
no tener cerebro = geen verstand hebben
no tener cerebro = geen verstand hebben
la nariz = de neus
la nariz = de neus
la oreja = het oor
la oreja = het oor
la boca = de mond
la boca = de mond
la lengua = de tong
la lengua = de tong
el cuello = de nek, de hals
el cuello = de nek, de hals
el pecho = de borst
el pecho = de borst
el corazón = het hart
el corazón = het hart
el estómago = de maag
el estómago = de maag
el brazo = de arm
el brazo = de arm
el codo = de ellboog
el codo = de ellboog
la mano = de hand
la mano = de hand
dar la mano a alguien = iemand de hand schudden
dar la mano a alguien = iemand de hand schudden
el dedo = de vinger
el dedo = de vinger
el dedo del pie = de teen
el dedo del pie = de teen
la pierna = het been
la pierna = het been
la rodilla = de knie
la rodilla = de knie
el pie = de voet
el pie = de voet
la espalda = de rug
la espalda = de rug
ver = zien
ver = zien
ir a ver a alguien = bij iemand op bezoek gaan
ir a ver a alguien = bij iemand op bezoek gaan
mirar = kijken, zien
mirar = kijken, zien
oler = ruiken
oler = ruiken
oler a algo = naar iets ruiken
oler a algo = naar iets ruiken
oir = horen
oir = horen
escuchar = luisteren
escuchar = luisteren
alto = luid, hard
alto = luid, hard
fuerte = luid, hard
fuerte = luid, hard
bajo = zacht
bajo = zacht
tocar = aanraken
tocar = aanraken
duro = hard, ruw
duro = hard, ruw
blando = zacht, teder
blando = zacht, teder
"sentir -\"Me siento mal.\"-" = "voelen -\"Ik voel me niet goed.\"-"
"sentir -\"Me siento mal.\"-" = "voelen -\"Ik voel me niet goed.\"-"
"pensar -\"Pienso en tí.\"-" = "denken -\"Ik denk aan je.\"-"
"pensar -\"Pienso en tí.\"-" = "denken -\"Ik denk aan je.\"-"
Me hace [reír]. = Hij maakt me aan het [lachen].
Me hace [reír]. = Hij maakt me aan het [lachen].
llorar = huilen
llorar = huilen