Hoofdstuk 1 - Si, claro nuevo A2
Bij methode Woordjes leren 2 aangemaakt op 27-09-2023 door Spaans en inmiddels 154 keer bekeken.
Leerjaar: 2
Niveau: volwassenenonderwijs
Vragen
el abrigo = de mantel la blusa = de bloes la camisa = het hemd la camiseta = de T-shirt la cazadora = sportief jasje el chaleco = de debardeur la falda = de rok el jersey = de trui el pantalón = de broek el pijama = de pyjama el top = het topje el traje = het kostuum los vaqueros = de jeans el vestido = het kleed el bañador = de zwembroek/badpak el biquini = de bikini el chandál = het trainingspak la sudadera = de sweater la ropa interior = het ondergoed las bragas = damesslip los calzoncillos = herenslip las medias = kousen los calcetines = sokken los pantys = de nylonkousen el jujetador = de BH el sostén = de BH los zapatos = de schoenen las botas = de laarzen las zapatillas = de pantoffels/de sneakers las sandalias = de sandalen las zapatillas de deporte = sportschoenen las deportivas = sportschoenen el tacón = de hak los cordones = de veters las chanclas = de slippers la bufanda = de sjaal el cinturón = de riem la corbata = de das los guantes = de wanten el gorro = de muts el pañuelo = de zakdoek el paraguas = de paraplu el sombrero = de hoed el bolso = de handtas la gorra = de pet la bisutería = de juwelen los pendientes = de oorbellen el reloj = Het horloge la pulsera = de armband el collar = de halsketting el anillo = de ring la sortija = de haarspeld los estampados = de motieven liso = effen de/a rayas = met strepen de/a lunares = met stippen de/a cuadros = met ruitjes de flores = met bloemen estampado = bedrukt de cuero = leer de algodón = katoen de seda = zijde de lino = linnen de pana = ribfluweel de lana = wol ancho = breed estrecho = smal corto = kort largo = lang grande = groot pequeno = klein de moda = in de mode pasado de moda = uit de mode el dependiente = de winkelbediende la dependienta = de winkelbediende la etiqueta = het etiket el escaparate = De etalage la percha = de kapstok el descuento = de korting el precio = de prijs el recibo = het kasticket el probador = het pashokje las rebajas = de solden la sección = de afdeling abrocharse = aangespen desabrocharse = losgespen cambiarse = zich omkleden ponerse = aandoen quitarse = uitdoen probarse = passen vestirse = zich aankleden desvestirse = zich uitkleden Qué talla usa? = welke maat hebt u? Qué número calza? = wat is je schoenmaat? Me lo puedo probar? = Mag ik het passen? Qué tal me queda? = Past het me goed? Este jersey me hace muy gorda = Deze trui maakt me dik Me queda muy bien = Het staat me goed Vamos a ver escaparates = windowshoppen una tira de tela = een strookje stof alrededor = rondom llevar = dragen la sección de caballeros = de herenafdeling