Hoofdstuk 13

Bij methode Hormoonstelsel aangemaakt op 06-03-2021 door Delissen en inmiddels 440 keer bekeken.

Vragen

adrenaline = bijniermerghormoon met een sympathicuswerking
adrenocorticotroop hormoon (ACTH) = hypofysehormoon dat de werking van de bijnierschors beïnvloedt
androgeen hormoon = mannelijk geslachtshormoon
antidiuretisch hormoon (ADH) = hypofysehormoon dat inwerkt op de urineproductie
calcitonine = schildklierhormoon met effect op de calciumhuishoudimg; antagonist van het parathormoon
cortex = schors
endocriene klieren = klieren met interne secretie: afscheiding in het lichaam
glandula parathyroidea = bijschildklier
glandula suprarenalis = bijnier
glandula thyroidea = schildklier
glucagon = alvleesklierhormoon met effect op de glucosehuishouding: antagonist van insuline
glucocorticoïden = bijnierschorshormonen met een remmende werking op allerlei lichaamreacties
gonadotroop hormoon = hypofysehormoon dat de werking van de vrouwelijke geslachtsklieren beïnvloedt
hormoon = een in het lichaam gevormde stof die via de bloedbaan bepaalde processen in werking zet
hypofyse = hormoonprodurende klier onder aan de hersenen
hypothalamus = centrum in de hersenen die o.a. de werking van de hypofyse beïnvloedt
insuline = alvleesklierhormoon dat de suikerspiegel in bloed en weefselvocht doet dalen
interne secretie = inwendige afscheiding van hormonen
medulla = merg
mineralocorticoïden = bijnierschorshormonen met werking op de terugresorptie van water uit de voorurine
ovaria = eierstokken
oxytocine = hypofysehormoon dat de uterus en de melkklieren kan doen samentrekken
pancreas = alvleesklier
parathyroïdhormoon (PTH) = bijschildklierhormoon met effect op de calciumhuishouding, ook wel parathormoon genoemd, antagonist van calcitonine
prolactine = hypofysehormoon dat de borstontwikkeling en de moedermelkproductie stimuleert
prolactine = hypofysehormoon dat de borstontwikkeling en de moedermelkproductie stimuleert
sella turcica = uitholling in de schedelbasis waarin zich de hypofyse bevindt
sella turcica = uitholling in de schedelbasis waarin zich de hypofyse bevindt
thyroïdstimulerend hormoon (TSH) = hypofysehormoon dat de werking van de schildklier beïnvloedt
thyroxine = schildklierhormoon
uterus = baarmoeder
ACTH = adrenocorticotroop hormoon; hypofysehormoon dat de afgifte van bijnierschorshormoon reguleert
ADH = antidiuretisch hormoon; hypofysehormoon dat se resorptie van water in de nefronen bevordert
auto-immuunziekte = ziekte waarbij het immuunsysteem antistoffen tegen de eigen weefsels vormt
dehydratie = uitdroging
diabetes mellitus = suikerziekte
exoftalmie = uitpuilen van de ogen, komt voor bij hyperthyreoïdie
feochromocytoom = tumor van de medulla suprarenalis met een vergrote productie van adrenaline
glucagon = pancreashormoon dat bloedglucosespiegel verhoogt
glucocorticoïd = bijnierschorshormoon met een remmende werking op ontstekingen en overgevoeligheidsreacties
glucosurie = suiker in de urine
gonadotroop hormoon = hypofysehormoon dat de afgifte van geslachtshormonen bij de vrouw reguleert
hirsutisme = overmatige beharing met mannelijk beharingspatroon bij vrouwen
hypoglykemie = een te laag bloedsuikergehalte
hypoglykemie = een te laag bloedsuikergehalte
hypothyreoïdie = onvoldoende productie van schildklierhormoon
hyperglykemie = een te hoog bloedsuikergehalte
hyperthyreoïdie = overmatige productie van schildklierhormoon
polydipsie = veel drinken door overmatige dorst bij bijvoorbeeld diabetes mellitus
struma = vergroting van de glandula thyroidea
tachypneu = versnelde ademhaling
thyreoïditis = ontsteking van de schildklier
thyroxine = schildklierhormoon
TSH = thyroïdstimulerend hormoon, hypofysehormoon dat de afgifte van schildklierhormoon reguleert
ziekte van Addison = hypofunctie van de cortex glandulae suprarenales
ziekte van Cushing = hyperfunctie van de cortex glandulae suprarenales