Hoofdstuk 3 - Politiek GT

Bij methode Methode M 1 aangemaakt op 22-08-2022 door methodem en inmiddels 256 keer bekeken.
Leerjaar: 3 Niveau: vmbo-kgt

Vragen

Actieve overheid = Een actieve overheid heeft meer invloed op het dagelijks leven van mensen. Door middel van wetten en regels proberen ze de sociale ongelijkheid te verminderen.
Algemeen belang = Iets waar (een groot deel) van de samenleving voordeel uit haalt.
Bestuurslaag = Een onderdeel van een land waarin beslissingen worden genomen voor een bepaald gebied. In Nederland kennen we bijvoorbeeld drie bestuurslagen: landelijk, provinciaal en gemeentelijk bestuur.
Coalitie = De politieke partijen die samen het bestuur vormen. Bijvoorbeeld de regeringspartijen in de Tweede Kamer.
conservatief = Conservatief betekent behouden. Niet zo snel willen veranderen. Conservatieve politieke partijen willen vasthouden aan tradities.
democratie = De macht ligt bij de burgers van een samenleving. Bijvoorbeeld: In Nederland kiezen burgers over hun bestuur.
Eerste kamer = Een groep van 75 volksvertegenwoordigers die de besluitvorming controleren nadat de Tweede Kamer er in meerderheid voor heeft gestemd.
Fractie = Volksvertegenwoordigers namens één partij vormen een fractie. Bijvoorbeeld: De 14 kamerleden van de SP in de Tweede Kamer zijn één fractie.
Grondrechten = De rechten van burgers die staan vastgelegd in de grondwet. Bijvoorbeeld: vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, vrijheid van vergadering, vrijheid van het oprichten van verenigingen en politieke partijen, vrijheid van onderwijs, vrijheid van gods
grondwet = De belangrijkste wet van een rechtsstaat. Hierin staat dat de macht van de overheid is beperkt en hierin staan de grondrechten van burgers vastgelegd.
Kabinet = Het kabinet (bestaande uit de ministers en staatssecretarissen) houdt zich bezig met het dagelijks bestuur van Nederland.
Links (politiek) = Linkse standpunten in de politiek zijn standpunten die zorgen voor gelijkheid van mensen. De overheid moet ervoor zorgen dat mensen gelijke kansen krijgen, ook als dit nadelig is voor sommige mensen.
Lobbyen = Sommige organisaties of mensen proberen belangrijke politieke beslissingen te beïnvloeden. Dit noemen we lobbyen.
macht = Macht is het kunnen sturen van andermans gedrag.
minister = De baas van een ministerie (een afdeling van de overheid). Bijvoorbeeld: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
minister-president = De hoogste bestuurder van Nederland. Hij is de voorzitter van het kabinet.
Ministerie = Een afdeling binnen de overheid. Bijvoorbeeld: Ministerie van Financiën, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of het Ministerie van Defensie.
Oppositie = Politieke partijen die niet deelnemen aan het bestuur, maar wel vertegenwoordigd zijn in de wetgevende macht.
parlement = De Eerste en Tweede Kamer samen noemen we het parlement. Zij maken en stemmen over wetten.
Parlementaire democratie = Een land waarin wetten worden gemaakt door het parlement. De leden van het parlement worden gekozen door de burgers.
Passieve overheid = Een passieve overheid heeft minder invloed op het dagelijks leven van mensen, zorgen voor orde en veiligheid is hun belangrijkste taak.
plicht = Wetten en regels waar je je aan moet houden.
politiek = Alles wat met het besturen van het land, de provincie of gemeente te maken heeft.
Politieke besluitvorming = De manier waarop regelgeving en wetten tot stand komen.
Politieke partij = Een politieke partij is een groep mensen met dezelfde ideeën over allerlei onderwerpen, zoals economie, defensie en onderwijs etc.
pressiegroep = Een groep die opkomt voor één belang. Bijvoorbeeld: WarChild en GreenPeace.
progressief = Progressief betekent willen vernieuwen en veranderen. In de politiek proberen progressieve partijen te zorgen dat mensen veel persoonlijke vrijheid hebben.
rechten = Wetten en regels waar je gebruik van mag maken. Bijvoorbeeld: Recht op vrijheid van godsdienst.
Rechts (politiek) = Rechtse standpunten in de politiek zijn standpunten die staan voor de vrijheid van mensen. Mensen moeten zoveel mogelijk kunnen doen wat ze zelf willen, zonder dat de overheid zich ermee bemoeit. Ook als dit nadelig is voor sommige mensen.
Rechtsstaat = Een rechtsstaat is een land waarin de rechten van de burgers door de grondwet worden beschermd.
regering = Het bestuur van Nederland regeert Nederland. De koning, minister-president en de ministers maken deel van uit van de regering.
Staatssecretaris = Een onderminister die verantwoordelijk is voor een deel van een ministerie Bijvoorbeeld: Staatssecretaris van Financiën.
Tweede kamer = Een groep van 150 volksvertegenwoordigers die wetten maakt en erover stemt.
Verkiezingsprogramma = Alle ideeën en standpunten die een politieke partij heeft samengevat in een programma. Vaak worden deze vlak voor nieuwe verkiezingen vernieuwd.
Volksvertegenwoordiger = Personen, gekozen door een deel van de bevolking, die wetten maken en over wetten stemmen.