Hoofdstuk 8 - Hoofdstuk 8.0

Bij methode Pegasus aangemaakt op 23-12-2020 door mats en inmiddels 464 keer bekeken.
Niveau: aso

Vragen

Latijn : Nederlands
rēgnum (rēgnī) = het koninkrijk; de heerschappij
signum (signī) = het teken
gens (gentis, v.) = het geslacht; de volksstam (De koning behoort tot een adellijk geslacht)
sēdēs (sēd-is, v.) = de zitplaats; de verblijfplaats
certāmen (certāmin-is, o.) = de wedstrijd
pectus (pector-is, o.) = de borst; het hart; het verstand
currus (currūs) = de renwagen
cursus (cursūs) = de loop; de koers (Het schip wijzigt zijn koers)
metus (metūs) = de vrees
fidēs (fideī) = de trouw; het vertrouwen; het gegeven woord
spēs (speī) = de hoop
singuli (~a, ~um) = elk ēēn; afzonderlijk
dulcis (dulce; dulc-is) = zoet; lief
tot (onverbuigbaar adj.) = zoveel
certāre (certō) = strijden
pervenīre (perveniō) = aankomen
simul (bijwoord) = tegelijk
quamquam (voegwoord) = hoewel
fructus (frūctūs) = de vrucht
rēs (reī) = de zaak
domus (domūs, v.) = het huis
manus (manūs, v.) = de hand; de groep
casus (cāsūs) = de val; het voorval; het toeval
ēventus (ēventūs) = de afloop
exercitus (exercitūs) = het leger
magistrātus (magistrātūs) = het ambt; de magistraat
passus (passūs) = de pas (als lengtemaat: 1,5 m)
senātus (senātūs) = de senaat
tumultus (tumultūs) = het tumult
vultus (vultūs) = het gezicht
diēs (diēī, m. / v.) = de dag
faciēs (faciēī) = het gezicht; het uitzicht
aliēnus (~a, ~um) = van een ander; vreemd
dexter (dextra, dextrum) = rechts
rēgius (~a, ~um) = koninklijk
familiāris (familiāre; familiār-is) = van het gezin; goede bekende
turpis (turpe; turp-is) = lelijk; schandelijk
alere (alō) = voeden
committere (committō) = begaan; toevertrouwen; beginnen (Hij begaat een zware misdaad)
fallere (fallō) = misleiden; ontgaan (De fout is me ontgaan)
pellere (pellō) = verdrijven
statuere (statuō) = plaatsen; vaststellen; beslissen
trādere (trādō) = overhandigen; toevertrouwen
īnferī (īnferōrum) = de onderwereld
maritus (marītī) = de echtgenoot
morbus (morbī) = de ziekte
mēnsis (mēns-is, m.) = de maand
aetās (aetāt-is, v.) = de leeftijd; de periode
suādēre (suādeō) = aanraden
carpere (carpō) = plukken
claudere (claudō) = sluiten
crēscere (crēscō) = groeien
occidere (occīdō) = doden
prōcēdere (prōcēdō) = vooruitgaan
tangere (tangō) = aanraken; bereiken; treffen
prōdesse (prōsum) = nuttig zijn
perire (pereō) = ten onder gaan
quandō? (bijwoord) = wanneer?
rūrsus (bijwoord) = opnieuw
somnium (somniī) = de droom
imber (imbr-is, m.) = de regenbui
talis (tāle; tāl-is) = zodanig
idem (eadem, idem; eiusdem) = dezelfde, hetzelfde
haud (bijwoord) = helemaal niet
inde (bijwoord) = vandaar; daarna; daarom
plērumque (bijwoord) = meestal
hic (haec, hoc; huius) = deze, dit
iste (ista, istud; istīus) = die, dat
ille (illa, illud; illīus) = die, dat; hij, zij
epistula (epistulae) = de brief
praetereā (bijwoord) = bovendien