Hoofdstuk 6 - Hoofdstuk 6.0

Bij methode Pegasus aangemaakt op 23-12-2020 door mats en inmiddels 493 keer bekeken.
Niveau: aso

Vragen

Latijn : Nederlands
cōpia (cōpiae) = de hoeveelheid; de gelegenheid
sermō (sermōn-is, m.) = het gesprek; het taalgebruik
vātēs (vāt-is, m.) = de waarzegger; de dichter
voluntās (voluntāt-is, v.) = de wil
aureus (~a, ~um) = gouden
medius (~a, ~um) = middelste; het midden van
obscūrus (~a, ~um) = duister; onbeduidend (Benidorm was vroeger een onbeduidend vissersdorp)
brevis (~, breve; brev-is) = kort
mortālis (~, mortale; mortāl-is) = sterfelijk
nōbilis (~, nōbile; nōbil-is) = adellijk; beroemd
omnis (~, omne; omn-is) = geheel; elk
omnēs (~, omnia; omn-ium) = alle
tristis (triste; trīst-is) = droevig
audāx (audāc-is) = moedig; overmoedig
dīves (dīvit-is) = rijk
ferōx (ferōc-is) = woest; uitdagend
ingēns (ingent-is) = reusachtig
sapiēns (sapient-is) = wijs; verstandig
celer (celeris, celere; celer-is) = snel
incitāre (incitō) = aanvuren
complēre (compleō) = vullen
adhūc (bijwoord) = tot nu toe; nog altijd
diū (bijwoord) = lange tijd
fortis (forte; fort-is) = dapper; sterk
praeda (praedae) = de buit; de prooi
crūdēlis (crūdēle; crūdēl-is) = wreed
difficilis (difficile; difficil-is) = moeilijk
facilis (facile; facil-is) / facile (bijwoord) = gemakkelijk
gravis (grave; grav-is) = zwaar; ernstig
levis (leve; lev-is) = licht
similis (simile; simil-is) = gelijk aan; gelijkend o
ūtilis (ūtile; ūtil-is) = nuttig
atrōx (atrōc-is) = vreselijk
fēlīx (fēlīc-is) = gelukkig
pauper (pauper-is) = arm
vetus (veter-is) = oud
ācer (ācris, acre; ācr-is) = scherp; fel
minister (ministrī) = de dienaar
fortūna (fortūnae) = het lot; de toestand (Een gunstig lot bracht de ouders en hun verloren gelopen kindje weer bij elkaar)
ars (art-is, v.) = het vakmanschap; de kunst
asinus (asinī) = de ezel
aurum (aurī) = het goud
collis (coll-is, m.) = de heuvel
hostis (host-is, m.) = de vijand
libertās (lībertāt-is, v.) = de vrijheid
vestis (vest-is, v.) = de kleding
animal (animāl-is, o.) = het levend wezen; het dier
dubitāre (dubitō) = twijfelen; aarzelen (lk twijfel nog ofik zal meegaan. De jongen aarzelt om over de sloot te springen)
imponere (impōnō) = plaatsen op; opleggen (De rechter zal de joyriders een taakstraf opleggen)
ferre (ferō) = dragen; brengen
afferre (afferō) = brengen
auferre (auferō) = wegnemen; wegbrengen
offerre (offerō) = aanbieden
referre (referō) = terugbrengen; rapporteren (De officier vroeg de verkenners alles te rapporteren wat zij gezien hadden.
transferre (trānsferō) = overbrengen)
velle (volō) = willen
mille (mālō) = liever willen
nōlle (nōlō) = niet willen
mox (bijwoord) = weldra
dolus (dolī) = de list
calor (calōr-is, m.) = de warmte
avis (av-is, v.) = de vogel
carmen (carmin-is, o.) = het lied; het gedicht
frīgus (frīgor-is, o.) = de koude
mare (mar-is, o.) = de zee
moenia (moen-ium, o.) = de stadsmuren
aeternus (~a, ~um) = eeuwig
expugnāre (expugnō) = veroveren
aliter (bijwoord) = anders
multum of mul (bijwoord) = veel
ac of atque (voegwoord) = en
āla (ālae) = de vleugel
cōpiae (cōpiārum) = de troepen
custos (custōd-is, m.) = de bewaker
arx (arc-is, v.) = de burcht
ēgregius (~a, ~um) = buitengewoon
secundus (~a, ~um) = tweede; gunstig / de tweede
tacitus (~a, ~um) = zwijgend
cēdere (cēdō) = gaan; wijken (De betogers moesten wijken voor de politie)
discēdere (discēdō) = uiteengaan; weggaan
colere (colō) = bewerken; bewonen; vereren
custōdīre (custōdiō) = bewaken
interim (bijwoord) = intussen
primus (~a, ~um) = de eerste
tres (tertius, ~a, ~um) = de terts
quattuor (quartus, ~a, ~um) = het kwartet
quinque (quīntus, ~a, ~um) = het kwintet
sex (sextus, ~a, ~um) = de sext
septem (septimus, ~a, ~um) = de septiem
octō (octāvus, ~a, ~um) = de octaaf
novem (nōnus, ~a, ~um) = negende
decem (decimus, ~a, ~um) = decimaal