Hoofdstuk 4 - Hoofdstuk 4.0

Bij methode Pegasus aangemaakt op 23-12-2020 door mats en inmiddels 404 keer bekeken.
Niveau: aso

Vragen

Latijn : Nederlands
lēgātus (lēgātī) = de gezant; de onderbevelhebber (De Galliērs stuurden gezanten naar Rome om over vrede te onderhandelen)
lūdus (lūdī) = het spel; de school
populus (populī) = het volk
imperator (imperātōr-is, m.) = de opperbevelhebber
sōl (sōl-is, m.) = de zon
legiō (legiōn-is, v.) = het legioen
pax (pāc-is, v.) = de vrede
iūs (iūr-is, o.) = het recht
mūnus (mūner-is, o.) = de taak; het geschenk
nūdus (~a, ~um) = naakt; beroofd van
excitāre (excitō) = (op)wekken
imperāre (imperō) = bevelen; opeisen
mandāre (mandō) = toevertrouwen; opdragen
portāre (porto) = dragen
solēre (soleō) = gewoon zijn (lk ben gewoon 's avonds te wandelen. lk wandel gewoonlijk 's avonds.)
vincīre (vinciō) = binden; boeien
ferē (bijwoord) = bijna; meestal
ubi (voegwoord) = toen; wanneer (Toen de meester rechtstond, schrokken de leerlingen. Wanneer je te laat komt, moet je je aanmelden.)
puer (puerī) = de jongen
liberi (līberōrum) = de kinderen
vir (virī) = de man
ager (agrī) = het veld
liber (librī) = het boek
magister (magistrī) = de meester
liber (lībera, fiberum) = vrij
miser (misera, miserum) = ongelukkig
aeger (aegra, aegrum) = ziek
niger (nigra, nigrum) = zwart
pulcher (pulchra, pulchrum) = mooi
sacer (sacra, sacrum) = heilig; gewijd (Deze tempel is gewijd aan Diana)
noster (nostra, nostrum) = ons; onze
vester (vestra, vestrum) = jullie
cibus (cibī) = het voedsel
glōria (glōriae) = de roem
pugna (pugnae) = het gevecht
victōria (victōriae) = de overwinning
beneficium (beneficiī) = de weldaad
praemium (praemiī) = de beloning
maximus (Na,) = zeer groot; grootste
laudāre (laudō) = prijzen
nūntiāre (nūntiō) = melden
optāre (optō) = wensen
pārēre (pāreō) = gehoorzamen
praebēre (praebeō) = aanbieden
quis? (vragend vnw.) = wie?
quid? (vragend vnw.) = Wat?
puella (puellae) = het meisje
nōtus (~a, ~um) = bekend
vērus (~a, ~um) = waar; echt
temptāre (temptō) = proberen; op de proef stellen
ārdēre (ārdeō) = branden
iacēre (iaceō) = liggen
placēre (placeō) = bevallen; aanstaan (Een heerlijke maaltijd zou me nu wel bevallen!)
citō (bijwoord) = snel
quō? (bijwoord) = waarheen?
ergō (voegwoord) = dus
oculus (oculi) = het oog
auxilium (auxiliī) = de hulp
bracchium (bracchiī) = de arm
verbum (verbī) = het woord
auris (aur-is, v.) = het oor
dūrus (~a, ~um) = hard
maestus (~a, ~um) = treurig
vīvus (~a, ~um) = levend
ōrāre (ōrō) = bidden; smeken
ma erēre (maereō) = treuren
locus (locī) = de plaats; de gelegenheid
rāmus (rāmī) = de tak
causa (causae) = de oorzaak; de reden; het proces (Het proces over die moordzaak duurde drie weken.)
cēna (cēnae) = het avondmaal
hōra (hōrae) = het uur
villa (vīllae) = de villa; het landgoed
cōnsilium (cōnsiliī) = het overleg; de raad; het plan
pretium (pretiī) = de prijs
flos (flōr-is, m.) = de bloem
arbor (arbor-is, v.) = de boom
plēnus (~a, ~um) = vol
invītāre (invītō) = uitnodigen
haerēre (haereō) = vastzitten