Hoofdstuk 1 - Hoofdstuk 1.0

Bij methode Pegasus aangemaakt op 23-12-2020 door mats en inmiddels 517 keer bekeken.
Niveau: aso

Vragen

amicus (amīcī) = de vriend
deus (deī) = de god
dominus (dominī) = de meester
equus (equi) = het paard
filius (fīliī) = de zoon
servus (servī) = de slaaf
aqua (aquae) = het water
familia (familiae) = het gezin (het personeel)
via (viae) = de weg
monumentum (monumentī) = het monument (het aandenken)
templum (templī) = de tempel
vīnum (vīnī) = de wijn
pater (patr-is, m.) = de vader
senex (sen-is, m.) = de oude man
virgo (virgin-is, v.) = de maagd (het meisje)
vox (vōc-is, v.) = de stem (het woord)
flūmen (flūmin-is, o.) = de rivier
sidus (sīder-is, o.) = de ster (het sterrenbeeld)
fēmina = fēminae
canis (can-is, m.) / mulier (mulier-is, v.) = de vrouw
iuvenis (iuven-is, m.) = de hond
mercator (mercātōr-is, m.) = de jongeman
miles (mīlit-is, m.) = de handelaar
senator (senātōr-is, m.) = de soldaat
nox (noct-is, v.) = de senator
caput (capit-is, o.) = de nacht
est = het hoofd; het hoofdstuk
sunt = (hij, zij, het, er) is
ibi (bijwoord) = (zij, er) zijn
saepe (bijwoord) = daar
aut (voegwoord) = dikwijls
et (voegwoord) = of
que (voegwoord) = en; ook
sed (voegwoord) = maar
avus (avī) = de grootvader
rosa (rosae) = de roos
dōnum (dōnī) = het geschenk
dux (duc-is, m.) = de leider
mater (mātr-is, v.) = de moeder
corpus (corpor-is, o.) = het lichaam
iam (bijwoord) = al; dadelijk
interdum (bijwoord) = soms
quoque (bijwoord) = ook
enim (voegwoord) / nam (voegwoord) = want
cūria (cūriae) = de curia (het Romeinse senaatsgebouw)
fābula (fābulae) = het verhaal; het toneelstuk
lūna (lūnae) = de maan
forum (forī) = het forum (het Romeinse marktplein)
iūdex (iūdic-is, m.) = de rechter
onus (oner-is, o.) = de last
tempus (tempor-is, o.) = de tijd; het moment
non (ontkenning) = niet
semper (bijwoord) = altijd
statua (statuae) = het standbeeld
eques (equit-is, m.) = de ruiter; de ridder
labōrāre (labōrō) = werken; lijden
appārēre (appāreō) = verschijnen; blijken
dormīre (dormiō) = slapen
domī (bijwoord) = thuis
etiam (bijwoord) = ook; zelfs
nōndum (bijwoord) = nog niet
non iam (bijwoord) = niet meer
nunc (bijwoord) = nu
theātrum (theātrī) = het theater
uxor (uxōr-is, v.) = de echtgenote
cōgitāre (cōgitō) = (na)denken
dare (do) = geven
narrāre (narrō) = vertellen
properāre (properō) = zich haasten
rogāre (rogō) = vragen
spectāre (spectō) = (be)kijken; op het oog hebben
stare (stō) = staan; blijven staan
gaudēre (gaudeō) = blij zijn
habēre (habeō) = hebben; beschouwen als
respondēre (respondeō) = antwoorden
sedēre (sedeō) = zitten
vidēre (videō) = zien
aperīre (aperiō) = openen; onthullen (Hij onthult het geheim.)
venīre (veniō) = komen
esse (sum) = zijn bestaan
cūr? (bijwoord) = waarom?
domum (bijwoord) = naar huis
ideō (bijwoord) = daarom
intereā (bijwoord) = intussen
pecūnia (pecūniae) = het geld
aedificium (aedificiī) = het gebouw
spectāculum (spectāculī) = het schouwspel
finis (fin-is, m.) = de grens; het einde; het doel
iter (itiner-is, o.) = de reis; de weg
laetus (~a, ~um) = vrolijk
latus (~a, ~um) = breed; uitgestrekt
longus (~a, ~um) = lang
magnus (~a, ~um) = groot; belangrijk
optimus (~a, ~um) = beste; zeer goed
timidus (~a, ~um) = bang
clāmāre (clāmō) = roepen
invenire (inveniō) = vinden; ontdekken
tum oftunc (bijwoord) = op dat moment
dum (voegwoord) = terwijl
amāre (amō) = beminnen; houden van
monēre (moneō) = waarschuwen
audīre (audiō) = horen; luisteren naar
altus (~a, ~um) = hoog; diep
magnificus (~a, ~um) = prachtig
multi (~ae, ~a) = veel
novus (~a, ~um) = nieuw
Rōmānus (~a, ~um) = Romeins
subitō (bijwoord) = plotseling
antīquus (~a, ~um) = oud
malus (~a, ~um) = slecht
tōtus (~a, ~um) = geheel
quod (voegwoord) = omdat
bonus (~a, ~um) / bene (bijwoord) = goed
īrātus (~a, ~um) = woedend
stultus (~a, ~um) = dwaas
ūnus (~a, ~um) = ēēn, enig
duo (~ae, ~o) = twee
trēs (~, tria, trium) = drie
quattuor = vier
quinque = vijf
sex = zes
septem = zeven
octō = acht
novem = negen
decem = tien
centum = honderd
mille = duizend
... milia (mīl-ium, o.) = ... duizend