⦾ alles laten zien ⦿ alles verbergen ⇄ omdraaien ⤨ herhaal moeilijk ⤨ shuffle

Overhoren - Hoofdstuk 4 - Hoofdstuk 4.0 - aso

Overhoor jezelf! Bedenk wat het woordje moet zijn en typ het in of klik op . Geef vervolgens eventueel aan of je het goed had met of . Weet je het bijna? Vraag dan een hint met ?. Alles kan ook met het toetsenbord. Typ hiervoor de antwoorden in en gebruik de pijtjes.

Latijn Nederlands
Latijn : Nederlands
de gezant; de onderbevelhebber (De Galliērs stuurden gezanten naar Rome om over vrede te onderhandelen) = ... ?
het spel; de school = ... ?
het volk = ... ?
de opperbevelhebber = ... ?
de zon = ... ?
het legioen = ... ?
de vrede = ... ?
het recht = ... ?
de taak; het geschenk = ... ?
naakt; beroofd van = ... ?
(op)wekken = ... ?
bevelen; opeisen = ... ?
toevertrouwen; opdragen = ... ?
dragen = ... ?
gewoon zijn (lk ben gewoon 's avonds te wandelen. lk wandel gewoonlijk 's avonds.) = ... ?
binden; boeien = ... ?
bijna; meestal = ... ?
toen; wanneer (Toen de meester rechtstond, schrokken de leerlingen. Wanneer je te laat komt, moet je je aanmelden.) = ... ?
de jongen = ... ?
de kinderen = ... ?
de man = ... ?
het veld = ... ?
het boek = ... ?
de meester = ... ?
vrij = ... ?
ongelukkig = ... ?
ziek = ... ?
zwart = ... ?
mooi = ... ?
heilig; gewijd (Deze tempel is gewijd aan Diana) = ... ?
ons; onze = ... ?
jullie = ... ?
het voedsel = ... ?
de roem = ... ?
het gevecht = ... ?
de overwinning = ... ?
de weldaad = ... ?
de beloning = ... ?
zeer groot; grootste = ... ?
prijzen = ... ?
melden = ... ?
wensen = ... ?
gehoorzamen = ... ?
aanbieden = ... ?
wie? = ... ?
Wat? = ... ?
het meisje = ... ?
bekend = ... ?
waar; echt = ... ?
proberen; op de proef stellen = ... ?
branden = ... ?
liggen = ... ?
bevallen; aanstaan (Een heerlijke maaltijd zou me nu wel bevallen!) = ... ?
snel = ... ?
waarheen? = ... ?
dus = ... ?
het oog = ... ?
de hulp = ... ?
de arm = ... ?
het woord = ... ?
het oor = ... ?
hard = ... ?
treurig = ... ?
levend = ... ?
bidden; smeken = ... ?
treuren = ... ?
de plaats; de gelegenheid = ... ?
de tak = ... ?
de oorzaak; de reden; het proces (Het proces over die moordzaak duurde drie weken.) = ... ?
het avondmaal = ... ?
het uur = ... ?
de villa; het landgoed = ... ?
het overleg; de raad; het plan = ... ?
de prijs = ... ?
de bloem = ... ?
de boom = ... ?
vol = ... ?
uitnodigen = ... ?
vastzitten = ... ?

Klaar!