Hoofdstuk 1 - Hoofdstuk 1

Bij methode LOI Italiaans voor beginners aangemaakt op 31-01-2021 door Dees71 en inmiddels 515 keer bekeken.
Niveau: volwassenenonderwijs

Vragen

non hanno bisogno di lavorare = zij hoeven niet te werken
essere sposati = getrouwd zijn
è sposato? = bent u getrouwd?
sono sposato = ik ben getrouwd
ancora no = nog niet
un bambino = een kind
un maschio = een jongetje
una femmina = een meisje
tutte e due = alle twee
una scuola = een school
a scuola = op school
wonen = abitare, vivere
abita a Roma? = woont u in Rome?
dove abita? = waar woont u?
Vedere = zien
veda = Ik zie
la veda = ik zie haar
non la veda = ik zie haar niet
non lo veda = ik zie hem niet
non ... mai = nooit
quasi = bijna
quasi mai = bijna nooit
non ha bisogno di lavorare = Hij hoeft niet te werken
non ho più bisogno di lavorare = ik hoef niet meer te werken
non ho bisogno di lavorare = ik hoef niet te werken
studiare = studeren
lavorare = werken
anche = ook
molto curioso = heel nieuwsgierig
curioso = nieuwsgierig
molto domande = veel vragen
molto = veel
la domanda = de vraag
è giovane = zij is jong
Giovane = jong
è molto vecchia = Zij is heel oud
è vecchio = Hij is oud
Vecchio = oud
Mia Nonna = Mijn oma
Mio nonno = Mijn opa
Mio cognato = Mijn zwager
Mio fratello = Mijn broer
Mia cognata = Mijn schoonzus
Mia sorella = Mijn zus
Mia nuora = Mijn schoondochter
Mia figlia = Mijn dochter
Mio genero = Mijn schoonzoon
Mio figlio = Mijn zoon
Mia madre = Mijn moeder
Mio padre = Mijn vader
Ho .. anni = Ik ben .. jaar
Quanti anni ha? = Hoe oud bent u?
Quanti anni hai? = Hoe oud ben je?
Lei è qui da solo? = Bent u hier alleen?
Lei è qui = U bent hier
Lei è = U bent
Essere = Zijn (ww)
... e vedrà che riesce a farlo! = .. en u zult zien, dan lukt het vast!
Riuscirà = U zult erin slagen
Riuscire a = Aankomen / ergens in slagen
Vedra = U zult zien
Vedere = zien
piano = langzaam
Parlerò = Ik zal spreken
Parlare = spreken
Un po' = een klein beetje
Un po' = een beetje
Mi capisce? = Begrijpt u me? / Verstaat u me?
Capire = begrijpen
Già = Al, reeds
La mia lingua = Mijn taal
La lingua = De taal
Purtroppo = helaas
Quel edificio grande = Dat grote gebouw
Un edificio = een gebouw
Di fronte alla strada = Aan de overkant (straat)
L'ora di pranzo = De lunchpauze
Mezzogiorno = 's Middags (12:00 uur, Lunchtijd)
non la vedo mai = ik zie haar nooit
non la vedo quasi mai = ik zie haar bijna nooit
non vedo mai mio fratello = ik zie mijn broer nooit
traslocare, cambiare casa = verhuizen
ha cambiato casa = hij is verhuisd
abbiamo cambiato casa = wij zijn verhuisd
è molto tempo fa = het is lang geleden
un' isola = een eiland
bello = mooi
una bella isola = een mooi eiland
vorrei ... = ik zou graag ...
viaggiare = reizen
il viaggio = de reis
costare = kosten (werkwoord)
costa ... = dat kost ...
cara = duur
costa molto = dat kost veel
il viaggio costa molto = de reis is duur
andare = gaan
andare Iì = erheen gaan
ci vado = ik ga erheen
è andato Iì = u bent erheen gegaan
ritornare = terugkeren
il lavoro = het werk
ritornare al lavoro = terugkeren naar het werk
buona giornata = fijne dag (als wens geuit aan iemand
anders)
fare = doen, maken
dire = zeggen
dirà = ik zal zeggen
lo dirà - ik zal het zeggen
(werkwoord) chiedere = vragen
un attimo = een ogenblikje
aspettare un atimo = een ogenblikje wachten/geduld hebben
valere = willen
vuole = u wilt
aspettare = wachten
aspettando = wachtend
sedersi, accomodarsi = gaan zitten
si accomodi = gaat u zitten (uitnodigend)
mi dispiace = het spijt me
ripetere = herhalen
il name = de naam
il Suo name = uw naam
straniero = vreemd, uit het buitenland
un nome straniero = een buitenlandse naam
difficile = moeilijk
facile = makkelijk
piacere! = aangenaam! (bij kennis maken)
la macchina = de auto
un aereo = een vliegtuig
il treno = de trein
tranquillo, tranquillamente = rustig
tardi = laat
più tardi = later
presto = vroeg
più presto = vroeger, eerder
la mattina = de morgen
questa mattina = deze morgen/vanmorgen
una ditta = een bedrijf, onderneming, zaak
(werkwoord) sperare = hopen
offrire = aanbieden
quanta tempo = hoe lang (tijd)
da = sinds
crescere = groeien, groter worden
all'inizio = aan het begin
In quante (persone) siete? = met hoeveel bent u?
visitare = bezoeken
visitare la città = de stad bezoeken, bezichtigen
stare in un albergo = in een hotel verblijven
le piace? = bevalt het u?
ascoltare = luisteren
invitare = uitnodigen
cenare = dineren
appena + voltooid deelwoord = zojuist+ werkwoord
appena aperto = net opengegaan zijn
quel ristorante si è appena aperto = dat restaurant is net geopend
andare pazzo per = heerlijk vinden, dol zijn op
il pasta = het eten
un buon pasto = lekker eten (zelfstandig naamwoord)