Cellen

Bij methode Medische terminolgie patholgie aangemaakt op 29-12-2020 door Delissen en inmiddels 414 keer bekeken.

Vragen

nucleus = celkern
semipermaebel = gedeeltelijk doorlaatbaar
celorganellen = zijn onderdelen met een specifieke functie
mitochondriën = verzorgen de energie voor de celstofwisseling
endoplasmatisch reticulum = hierin vindt de omzetting van eiwit plaats
centrosoom = het centraal lichaam, speelt een belangrijke rol bij de kerndeling
vacuolen = zijn holten in het cytoplasma waarin zich vocht bevindt met daarin opgeloste suikers en zouten
chromosomen = bezitten de erfelijke eigenschappen die ieder mens uniek maken
celkern = reguleert de werking van de andere celbestanddelen
erytrocyten = rode bloedcellen
trombocyten = bloedplaatjes
mitose = deze normale celdeling, waarbij elke nieuwe cel hetzelfde aantal chromosomen heeft als de oorspronkelijke cel
meiose = reductiedeling vindt alleen plaats in de vrouwelijke eicel en in de mannelijke eicel
ovum = vrouwelijke eicel
spermatozoön = mannelijke zaadcel
gameten = de mannelijke en vrouwelijke geslachtscellen smelten bij bevruchting samen
zygoot = uit de bevruchting komt een nieuwe cel voort met het complete aantal chromosomen, de ene helft van de moeder en de andere helft van de vader
endotheel = het weefsel dat de binnenzijde van de bloedvaten en het hart bekleedt
glandula = een groot aantal kliercellen vormt samen een klier
exocriene klieren = zijn klieren die hun product buiten het lichaam uitstoten, zoals zweetklieren en klieren die darmsappen produceren
exocriene secretie = klieren met een afvoerbuis
endocriene klieren = zijn klieren die hun product rechtstreeks in het lichaam afscheiden, waar het via de bloedbaan wordt verspreid
endocriene secretie = de klieren die hormonen produceren, ze hebben geen afvoerbuis
interne secretie = de klieren die hormonen produceren, ze hebben geen afvoerbuis
secretie = de afscheiding van nuttige stoffen voor het lichaam. Deze stoffen blijven dus in het lichaam
excretie = de uitscheiding van een onnuttige of schadelijke stof. Deze stoffen worden uit het lichaam verwijderd, bijvoorbeeld urine
lymfe = weefselvocht. Tussen de bindweefselcellen in ligt een tussencelstof, die vooral uit water en eiwit bestaat.
periost = beenvlies
perichondrium = kraakbeenvlies
neuronen = zenuwcellen
dendrieten = een korte, sterk vertakte uitlopes (zenuwcel) ze geven een zenuwprikkel door aan het cellichaam
neuriet = lange uitloper van zenuw(cel)
axon = lange uitloper van zenuw(cel)
de schede van Schwann = om de neuriet ligt een beschermende mergschede, die voor osolatie en voeding zorgt
motorische zenuwcellen = die de prikkel van de hersenen naar de plaats leiden waar spieren actie moeten ondernemen
sensorische zenuwcellen = die een zenuwprikkel vanuit de zintuigen naar de hersenen leiden
schakelcellen = die zich in het centrale zenuwstelsel bevinden en de verschillende zenuwcellen met elkaar verbinden
synaps = de plaats waar deze schakeling tussen 2 cellen zich voltrekt (chemische reactie)
tractus = orgaanstelsel. Alle organen gezamenlijk een taak vervullen. Een tractus is dus een systeem van fysiologisch bij elkaar horende organen