Hoofdstuk 6 - woordjes lesson 26, 27 en 28 (bleu label tweede editie)

Bij methode New Interface aangemaakt op 06-02-2020 door james en inmiddels 557 keer bekeken.
Leerjaar: 3 Niveau: havo/vwo

Vragen

to get back = terugkomen
to shut up shop / shut / shut = de winkel sluiten / sloot (sloten) / gesloten
fridge = koelkast
to lock up = op slot doen / afsluiten
since = daar / omdat
criminal = crimineel / misdadig
activity = activiteit
crime = misdaad
murder = moord
primarily = in de eerste plaats
security staff = beveiligingspersoneel
assault = geweldpleging
hooliganism = vandalisme
pickpocket = zakkenroller
fraud = fraude
mainly = vooral / voornamelijk
credit card = creditcard
identity = identiteit / persoonsbewijs
ID = identiteitsbewijs
robber = rover
part-time = parttime
security consultant = beveiligingsadviseur
shopkeeper = winkelier
shoplifting = winkeldiefstal
to drop = laten vallen
several = verscheidene / een paar
razor blade = scheermesje
offence = overtreding
guilty = schuldig
to get away = ervan afkomen
jacket = (kort) jasje
to drop in = langskomen
to pass = voorbijkomen
fool = sukkel
to mug = beroven
to shoplift = stelen uit winkels / winkeldiefstallen plegen
investigator = detective
to patrol = patrouilleren / de ronde doen
CCTV / closed circuit television = beveiligingscamera
offender = overtreder
toiletries = toiletartikelen
freelance = freelance
rather = liever
to get round to something = ergens aan toekomen
to be off = afwezig zijn
active = actief / bezig
tired = moe
whereas = terwijl
to suffer from = lijden aan
all in all = al met al
complicated = gecompliceerd / ingewikkeld
to fall out = ruzie hebben
big time = heel erg
shop window = etalage
against = in strijd met / tegen
law = wet
to prosecute = (gerechtelijk) vervolgen
to punch = stompen
truth = waarheid
explanation = verklaring / uitleg
to suspect of = verdenken van
dishonest = oneerlijk
misunderstanding = misverstand
to sort out = oplossen / ophelderen
tale = verhaal
convict = veroordeelde
inspiration = inspiratie
to starve oneself to death = zich uithongeren
confession = bekentenis
fully = helemaal
to act = optreden / spelen / acteren
judge = rechter
jury = jury
white lie = leugentje om bestwil
forgivable = vergeeflijk
honesty = eerlijkheid
policy = beleid / aanpak
anorexia = anorexia
outlaw = bandiet / misdadiger
motive = reden / motief
to forgive / forgave / forgiven = vergeven / vergaf (vergaven) / vergeven
troublemaker = herrieschopper
consequences = gevolgen
frankly = eerlijk gezegd
incorrect(ly) = onterecht / ten onrechte
to set the record straight / set / set = iets rechtzetten / zette(n) recht / rechtgezet
to be made redundant = ontslagen worden
to assume = aannemen / veronderstellen
fortnight = veertien dagen / twee weken
car boot sale = kofferbakverkoop
bloke = gozer / vent
to sell on / sold / sold = doorverkopen / verkocht(en) / verkocht
goods = goederen
til = kassa
to clear the air = een misverstand uit de weg ruimen
to dislike = een hekel hebben aan
all over the place = overal
urgent(ly) = dringend
to repay / repaid / repaid = terugbetalen / betaalde(n) terug / terugbetaald
to catch / caught / caught = pakken / vangen / ving(en) / gevangen
leader = leider
prison = gevangenis
to charge = aanklagen
court case = rechtszaak
fine = boete
community service = taakstraf
sentence = straf / veroordeling
to surround = omringen
to be on about something = het ergens over hebben
to be at stake = op het spel staan
to pinch = jatten
conscience = geweten
to be on probation = in je proeftijd zitten
bear a grudge = haatdragend zijn