Hoofdstuk 11 - Economy and money EN-NE

Bij methode Engels Examenidioom Voor 4/5 Havo en 4/5/6 VWO aangemaakt op 03-03-2021 door eva en inmiddels 446 keer bekeken.
Leerjaar: 0

Vragen

funds = geld
to allocate = toewijzen / toekennen
to purchase = kopen
deposit = aanbetaling
to estimate = schatten
prosperous = welvarend
affluent = rijk
to boom = bloeien
to thrive = bloeien
destitute = berooid / zonder bezittingen
slump = crisis / diep dal
deficit = tekort / financieel tekort
cut = bezuiniging
to soar = omhoogschieten
to deduct = aftrekken
booth = kraampje
corporation = bedrijf
viable = levensvatbaar / uitvoerbaar
board = bestuur
proprietor = eigenaar (van een zaak)
incentive = stimulans
merchandise = koopwaar
stock = voorraad
stock exchange = beurs / aandelenbeurs
commerce = handel
liability = verantwoordelijkheid (om te betalen)
supplier = leverancier
shortage of = tekort aan / gebrek aan
refund = vergoeding
bargain = koopje
billboard = reclamebord
to target (at) = richten op
turnover = omzet
revenue = inkomsten (overheid, bedrijf)
belongings = bezittingen
legacy = erfenis
heir = erfgenaam
rate = tarief
interest = rente
to impose = opleggen