49 - 51 finish up

Bij methode Finish Up aangemaakt op 09-03-2021 door mason en inmiddels 391 keer bekeken.
Leerjaar: 4 Niveau: vwo

Vragen

shoplifter = winkeldief
shoplifting = winkeldiefstal
accomplice = medeplichtige
notorious = berucht
to accuse of = beschuldigen (van)
to charge with = beschuldigen (van)
accusation / charge = beschuldiging
fraud = fraude
involved in = betrokken bij
file = dossier
to file away = opbergen
to reveal / to disclose = onthullen
revelation = onthulling
to mug = met geweld beroven
drug trafficking = drugshandel
prohibited / forbidden = verboden
prohibition = verbod
fugitive = voortvluchtige
to loot = plunderen
to establish = vaststellen
to use force = geweld gebruiken
to detect = opsporen
rate = percentage
to allege = beweren
allegation = bewering
capable of = in staat tot
security / safety = veiligheid
secure / safe = veilig
pickpocket = zakkenroller
to stalk = stalken
to combat = bestrijden
juvenile delinquency = jeugdmisdaad
to seek = trachten / proberen
to lure = lokken
thug = gewelddadige crimineel
to smash = stukslaan
bar = staaf
ransom = losgeld
to ransom = loskopen
to extradite = uitleveren
extradition = uitlevering
warrant = machtiging
impostor = bedrieger / oplichter
to torture = martelen
inquest = lijkschouwing
coroner = lijkschouwer
plagiarism = plagiaat
to strangle = wurgen
to launder = witwassen
to seize = in beslag nemen
petty crime = kleine misdaad
to be at large = vrij rondlopen
to bug = afluisteren
to hide (hid, hidden) = verbergen
to conceal = verbergen
legal = juridisch
illegal = onwettig / illegaal
lawyer = jurist / advocaat
trial = proces / strafzaak
lawsuit = rechtszaak
court = gerechtshof / rechtbank
solicitor / barrister = advocaat
witness = getuige
to witness = getuige zijn van
evident / obvious / apparent = duidelijk
judge = rechter
to judge = (be)oordelen
fact = feit
judgement = oordeel
to prove = bewijzen
evidence / proof = bewijs
exhibit = bewijsstuk
to defend = verdedigen
defence = verdediging
the accused / the defendant = de beklaagde
to acquit = vrijspreken
to doubt = (be)twijfelen
doubt = twijfel
innocent = onschuldig
innocence = onschuld
to believe = geloven
however = echter
to prove / to turn out = blijken
law-abiding = ordelievend