vocabulary helemaal
Bij methode Unicom aangemaakt op 21-02-2020 door james en inmiddels 529 keer bekeken.
Leerjaar: 5
Niveau: vwo
Vragen
also = ook and = en as well as = evenals besides = bovendien both... and... = zowel... als... even = zelfs first. second, third = eerste, tweede, derde moreover / in addition / furthermore / what is more = bovendien in fact / indeed = sterker nog neither... nor... = noch...noch... not only... but also = niet alleen... maar ook or = of too = ook meanwhile = ondertussen after all = tenslotte as = daar / omdat as a result of = als gevolg van because = omdat for = want since = aangezien since it suggests = aangezien het suggereert admittedly = toegegeven although / though = ofschoon / hoewel besides = behalve but = maar conversely / by contrast = daarentegen certainly = weliswaar despite = ondanks either... or... = ofwel... of .... even so = toch / desondanks however = echter in fact = feitelijk / eigenlijk in spite of = ondanks instead = in plaats daarvan nevertheless = desalniettemin now = nu of course = natuurlijk on the one hand... on the other = enerzijds / anderzijds paradoxically = in tegenstrijd daarmee rather = eerder dan / in plaats van yet / still = toch true / sure = weliswaar then again = aan de andere kant to be fair = om eerlijk te zijn whereas = terwijl if = als / indien provided / providing = mits / op voorwaarde dat unless = tenzij before = voor earlier = vroeger eventually = uiteindelijk initially = aanvankelijk in the past = in het verleden later = later once = zodra / toen eenmaal once upon a time = op een keer / er was eens present / present-day = nu / tegenwoordig / vandaag de dag until = totdat as a result = daarom consequently = met als gevolg hence = daarom / zodoende in short = kortom so = dus / daarom that's why = daarom therefore = daarom thus = zo / op die manier as if = alsof equally = evenzeer / evenzo likewise / similarly = op dezelfde manier for example / for instance = bijvoorbeeld such as = zoals to account = verhelderen to advocate = pleiten voor to anticipate = anticiperen / voorzien to assume = aannemen / veronderstellen to call for action = vragen om maatregelen to claim = met klem beweren to comment = opmerken to conclude = besluiten to counter the idea = het idee tegenspreken to criticise = bekritiseren to demonstrate = belichten to describe = beschrijven to discuss = bespreken to distinguish = onderscheiden to elaborate = uitwerken to emphasize = benadrukken to explain = uitleggen to express = uiten to favour = begunstigen to give examples = voorbeelden geven to ignore = negeren to illustrate = illustreren to impress = indruk maken op to indicate = aanduiden to introduce = voorstellen to mention = vermelden to outline = in grote lijnen aangeven to point to = wijzen to prepare = voorbereiden to prove = bewijzen to refuse = weigeren to restate = herformuleren to set out = uiteenzetten to set the scene = de situatie omschrijven to shed a different light on = een ander licht werpen op to show = tonen to state = stellen to stress = benadrukken to suggest = suggereren to sum up = opsommen to support = ondersteunen to undermine = ondermijnen in accordance with = in overeenstemming met / volgens to judge from = te oordelen naar / volgens in line with = in lijn met / volgens to aim = richten op it amounts to = het komt neer op to approach = benaderen to cause = veroorzaken a cause = een oorzaak to characterise = karakteriseren / typeren to claim = stellen dat / beweren it concerns = het gaat over to contain = bevatten to debate = bediscussiëren debate = debat due to = dankzij / ten gevolge van how does... relate to = hou verhoudt zich...tot to imply = impliceren to provide = voorzien van what function is paragraph x meant to serve = wat is het doel van paragraaf x it describes = het beschrijft it elaborates = het werkt verder uit it emphasizes = het benadrukt it explains = het legt uit it focusses on = het richt zich op it highlights = het onderstreept / het benadrukt it illustrates = het illustreert it is in accordance with = het is in overeenstemming met it shows that = het laat zien dat it suggests = het stelt voor / het wekt de suggestie it summarises = het vat samen what is the main message of... = wat is de voornaamste boodschap van... ancient = zeer oud / antiek century = eeuw modern = modern recent = pas gebeurt / recent to achieve = iets bereiken achievement = prestatie advantage = voordeel appropriate = geschikt to benefit = voordeel hebben van charitable = liefdadig charity = goed doel to convince = overtuigen credibility = geloofwaardigheid to develop = ontwikkelen development = ontwikkeling effective = doeltreffend / effectief to encourage = aanmoedigen enhancement = vermeerdering / versterking gifted = begaafd / intelligent growth = groei importance = belangrijkheid to improve = verbeteren to increase = vergroten an increase = een toename popular = populair / geliefd to profit = voordeel hebben van progress = vooruitgang prosperity = welvaart to raise = doen toenemen rising = stijgend safe = veilig to solve = oplossen solution = oplossing support = steun to abuse = misbruiken / mishandelen danger = gevaar to blame = de schuld geven to complain = klagen to counter = tegengaan a decline = een daling declining = dalend to deny = ontkennen to disappoint = teleurstellen disappointment = teleurstelling false / wrong = fout / verkeerd to fail = falen failure = mislukking hard = moeilijk / hard to lack = ontbreken / missen to mock = bespotten to reduce = verminderen to regret = spijt hebben van / betreuren risk = risico struggle = inspanning / worsteling suffering = lijden threat = dreiging violence = geweld violent = gewelddadig academic = geleerde / academicus degree = universitaire graad / mate waarin education = opvoeding / onderwijs evidence = bewijs facts = feiten findings = bevindingen grades = cijfer / klas historical = historisch / geschiedkundig knowledge = kennis pupils = leerlingen research = (wetenschappelijk) onderzoek science = wetenschap scientific = wetenschappelijk scientists = wetenschappers society = maatschappij species = soorten state = staat / toestand studies = onderzoeken / studies to study = bestuderen theory = theorie university = universiteit accident = ongeluk attitude = houding audience = publiek authority = regering / machthebbende backgrounds = achtergronden behaviour = gedrag to believe = geloven belief = geloof citizenship = (staats)burgerschap community = gemeenschap conspiracy = samenzwering engineering = techniek environment = milieu / omgeving ethical = moreel / ethisch foreign = buitenlands / vreemd global = wereld- government = regering independent = onafhankelijk individual = individueel / individu issues = onderwerpen / zaken language = taal legal = legaal / wettig local = plaatselijk moral = moraal / moreel native = inwoner / autochtoon / inheems opinion = mening to order = bevelen / bestellen order = bevel / bestelling political = politiek power = macht / kracht private = particulier / persoonlijk public = openbaar / algemeen scene = scène / wereldje social = maatschappelijk statements = beweringen system = systeem / stelsel trial = rechtzaak truth = waarheid advertisement = reclame agency = bureau / bedrijf / organisatie agriculture = landbouw business = bedrijf / handel / zaken commercial = handels- / bedrijfs- / commercieel client = klant corporate = bedrijfs- corporations = bedrijven / onderneming executive = manager debtor = iemand met een schuld financial = geld- / financieel investors = beleggers industry = industrie / bedrijfstak insurance = verzekering offer = aanbod practice = praktijk / bedrijf / beroep resources = middelen wealth = rijkdom / welzijn fiction = fictie / verzonnen novel = roman published = uitgegeven quotations = citaten reviewer = recensent stories = verhalen cells = cel clinical = klinisch depression = depressie / somberheid diet = voeding / dieet disease = ziekte genes = genen genetic = genetisch health = gezondheid heart = hart human = menselijk / mens innate = aangeboren mental = geestelijk / mentaal offspring = nakomeling(en) pharmaceutical = farmaceutisch / (geneesmiddelen producerend) physical = lichamelijk sense = gevoel to sense = waarnemen treatment = behandeling (van ziekte) / hoe je met mensen / dieren omgaat ability = bekwaamheid to be able to = in staat zijn om to accept = aannemen / aanvaarden access = toegang actually = eigenlijk / zowaar additional = bijkomend advice = advies amount = hoeveelheid apparently = kennelijk to appear = (ver)schijnen to argue = beweren / stellen / ruzie maken attention = aandacht average = gemiddeld to avoid = vermijden based on = gebaseerd op beyond = verder / meer dan / buiten...om bias = vooroordeel / neiging / tendens by accident = per toeval certain = zeker / bepaald to change = veranderen circumstances = omstandigheden common = gewoon / veel voorkomend competition = wedstrijd complex = ingewikkeld concern = bezorgdheid conditions = omstandigheden consequences = gevolgen consistent = consequent contents = inhoud to contribute = bijdragen controversial = omstreden / controversieel current = tegenwoordig / huidig to decide = besluiten delivery = bezorging easily = moeiteloos effects = effecten / gevolgen enough = genoeg entirely = geheel emphasis = nadruk equality = gelijkheid espacially = vooral exposed = blootgesteld few = weinige focus = nadruk forced = gedwongen to gain = winnen / meer van iets krijgen generally / in general = in het algemeen / over het algemeen to happen = gebeuren huge = reusachtig to identify = vaststellen / identificeren to identify with = vereenzelvigen met image = beeld to imagine = voorstellen impact = invloed in particular = voornamelijk in practice = in de praktijk including = inclusief influence = invloed to influence = beïnvloeden interest = belang involved = betrokken it amounts to = het is gelijk aan / het komt neer op to judge = oordelen likely = waarschijnlijk major = ernstig / groot to make sense = ergens op slaan to make sense of = proberen te begrijpen matter = kwestie necessarily = noodzakelijk ordinary = gewoon particularly = in het bijzonder perhaps = misschien phenomenon = fenomeen potential = vermogen precisely = precies presence = aanwezigheid to prevent = voorkomen pressure = druk probably = ongetwijfeld / waarschijnlijk proportion = gedeelte purpose = doel quite = nogal / geheel radiation = straling range = bereik / reeks reality = realiteit / werkelijkheid regard = aandacht / achting to remain = blijven / niet veranderen remarkable = opmerkelijk response = antwoord / reactie similar = gelijk sources = bron spread = zich uitstrekken / zich verspreiden to state = vaststellen to tackle = iets (op een bepaalde manier) aanpakken terms = termijn usually = gewoonlijk value = waarde whether = of worth = waard