vocabulary helemaal

Bij methode Unicom aangemaakt op 21-02-2020 door james en inmiddels 449 keer bekeken.
Leerjaar: 5 Niveau: vwo

Vragen

also = ook
and = en
as well as = evenals
besides = bovendien
both... and... = zowel... als...
even = zelfs
first. second, third = eerste, tweede, derde
moreover / in addition / furthermore / what is more = bovendien
in fact / indeed = sterker nog
neither... nor... = noch...noch...
not only... but also = niet alleen... maar ook
or = of
too = ook
meanwhile = ondertussen
after all = tenslotte
as = daar / omdat
as a result of = als gevolg van
because = omdat
for = want
since = aangezien
since it suggests = aangezien het suggereert
admittedly = toegegeven
although / though = ofschoon / hoewel
besides = behalve
but = maar
conversely / by contrast = daarentegen
certainly = weliswaar
despite = ondanks
either... or... = ofwel... of ....
even so = toch / desondanks
however = echter
in fact = feitelijk / eigenlijk
in spite of = ondanks
instead = in plaats daarvan
nevertheless = desalniettemin
now = nu
of course = natuurlijk
on the one hand... on the other = enerzijds / anderzijds
paradoxically = in tegenstrijd daarmee
rather = eerder dan / in plaats van
yet / still = toch
true / sure = weliswaar
then again = aan de andere kant
to be fair = om eerlijk te zijn
whereas = terwijl
if = als / indien
provided / providing = mits / op voorwaarde dat
unless = tenzij
before = voor
earlier = vroeger
eventually = uiteindelijk
initially = aanvankelijk
in the past = in het verleden
later = later
once = zodra / toen eenmaal
once upon a time = op een keer / er was eens
present / present-day = nu / tegenwoordig / vandaag de dag
until = totdat
as a result = daarom
consequently = met als gevolg
hence = daarom / zodoende
in short = kortom
so = dus / daarom
that's why = daarom
therefore = daarom
thus = zo / op die manier
as if = alsof
equally = evenzeer / evenzo
likewise / similarly = op dezelfde manier
for example / for instance = bijvoorbeeld
such as = zoals
to account = verhelderen
to advocate = pleiten voor
to anticipate = anticiperen / voorzien
to assume = aannemen / veronderstellen
to call for action = vragen om maatregelen
to claim = met klem beweren
to comment = opmerken
to conclude = besluiten
to counter the idea = het idee tegenspreken
to criticise = bekritiseren
to demonstrate = belichten
to describe = beschrijven
to discuss = bespreken
to distinguish = onderscheiden
to elaborate = uitwerken
to emphasize = benadrukken
to explain = uitleggen
to express = uiten
to favour = begunstigen
to give examples = voorbeelden geven
to ignore = negeren
to illustrate = illustreren
to impress = indruk maken op
to indicate = aanduiden
to introduce = voorstellen
to mention = vermelden
to outline = in grote lijnen aangeven
to point to = wijzen
to prepare = voorbereiden
to prove = bewijzen
to refuse = weigeren
to restate = herformuleren
to set out = uiteenzetten
to set the scene = de situatie omschrijven
to shed a different light on = een ander licht werpen op
to show = tonen
to state = stellen
to stress = benadrukken
to suggest = suggereren
to sum up = opsommen
to support = ondersteunen
to undermine = ondermijnen
in accordance with = in overeenstemming met / volgens
to judge from = te oordelen naar / volgens
in line with = in lijn met / volgens
to aim = richten op
it amounts to = het komt neer op
to approach = benaderen
to cause = veroorzaken
a cause = een oorzaak
to characterise = karakteriseren / typeren
to claim = stellen dat / beweren
it concerns = het gaat over
to contain = bevatten
to debate = bediscussiëren
debate = debat
due to = dankzij / ten gevolge van
how does... relate to = hou verhoudt zich...tot
to imply = impliceren
to provide = voorzien van
what function is paragraph x meant to serve = wat is het doel van paragraaf x
it describes = het beschrijft
it elaborates = het werkt verder uit
it emphasizes = het benadrukt
it explains = het legt uit
it focusses on = het richt zich op
it highlights = het onderstreept / het benadrukt
it illustrates = het illustreert
it is in accordance with = het is in overeenstemming met
it shows that = het laat zien dat
it suggests = het stelt voor / het wekt de suggestie
it summarises = het vat samen
what is the main message of... = wat is de voornaamste boodschap van...
ancient = zeer oud / antiek
century = eeuw
modern = modern
recent = pas gebeurt / recent
to achieve = iets bereiken
achievement = prestatie
advantage = voordeel
appropriate = geschikt
to benefit = voordeel hebben van
charitable = liefdadig
charity = goed doel
to convince = overtuigen
credibility = geloofwaardigheid
to develop = ontwikkelen
development = ontwikkeling
effective = doeltreffend / effectief
to encourage = aanmoedigen
enhancement = vermeerdering / versterking
gifted = begaafd / intelligent
growth = groei
importance = belangrijkheid
to improve = verbeteren
to increase = vergroten
an increase = een toename
popular = populair / geliefd
to profit = voordeel hebben van
progress = vooruitgang
prosperity = welvaart
to raise = doen toenemen
rising = stijgend
safe = veilig
to solve = oplossen
solution = oplossing
support = steun
to abuse = misbruiken / mishandelen
danger = gevaar
to blame = de schuld geven
to complain = klagen
to counter = tegengaan
a decline = een daling
declining = dalend
to deny = ontkennen
to disappoint = teleurstellen
disappointment = teleurstelling
false / wrong = fout / verkeerd
to fail = falen
failure = mislukking
hard = moeilijk / hard
to lack = ontbreken / missen
to mock = bespotten
to reduce = verminderen
to regret = spijt hebben van / betreuren
risk = risico
struggle = inspanning / worsteling
suffering = lijden
threat = dreiging
violence = geweld
violent = gewelddadig
academic = geleerde / academicus
degree = universitaire graad / mate waarin
education = opvoeding / onderwijs
evidence = bewijs
facts = feiten
findings = bevindingen
grades = cijfer / klas
historical = historisch / geschiedkundig
knowledge = kennis
pupils = leerlingen
research = (wetenschappelijk) onderzoek
science = wetenschap
scientific = wetenschappelijk
scientists = wetenschappers
society = maatschappij
species = soorten
state = staat / toestand
studies = onderzoeken / studies
to study = bestuderen
theory = theorie
university = universiteit
accident = ongeluk
attitude = houding
audience = publiek
authority = regering / machthebbende
backgrounds = achtergronden
behaviour = gedrag
to believe = geloven
belief = geloof
citizenship = (staats)burgerschap
community = gemeenschap
conspiracy = samenzwering
engineering = techniek
environment = milieu / omgeving
ethical = moreel / ethisch
foreign = buitenlands / vreemd
global = wereld-
government = regering
independent = onafhankelijk
individual = individueel / individu
issues = onderwerpen / zaken
language = taal
legal = legaal / wettig
local = plaatselijk
moral = moraal / moreel
native = inwoner / autochtoon / inheems
opinion = mening
to order = bevelen / bestellen
order = bevel / bestelling
political = politiek
power = macht / kracht
private = particulier / persoonlijk
public = openbaar / algemeen
scene = scène / wereldje
social = maatschappelijk
statements = beweringen
system = systeem / stelsel
trial = rechtzaak
truth = waarheid
advertisement = reclame
agency = bureau / bedrijf / organisatie
agriculture = landbouw
business = bedrijf / handel / zaken
commercial = handels- / bedrijfs- / commercieel
client = klant
corporate = bedrijfs-
corporations = bedrijven / onderneming
executive = manager
debtor = iemand met een schuld
financial = geld- / financieel
investors = beleggers
industry = industrie / bedrijfstak
insurance = verzekering
offer = aanbod
practice = praktijk / bedrijf / beroep
resources = middelen
wealth = rijkdom / welzijn
fiction = fictie / verzonnen
novel = roman
published = uitgegeven
quotations = citaten
reviewer = recensent
stories = verhalen
cells = cel
clinical = klinisch
depression = depressie / somberheid
diet = voeding / dieet
disease = ziekte
genes = genen
genetic = genetisch
health = gezondheid
heart = hart
human = menselijk / mens
innate = aangeboren
mental = geestelijk / mentaal
offspring = nakomeling(en)
pharmaceutical = farmaceutisch / (geneesmiddelen producerend)
physical = lichamelijk
sense = gevoel
to sense = waarnemen
treatment = behandeling (van ziekte) / hoe je met mensen / dieren omgaat
ability = bekwaamheid
to be able to = in staat zijn om
to accept = aannemen / aanvaarden
access = toegang
actually = eigenlijk / zowaar
additional = bijkomend
advice = advies
amount = hoeveelheid
apparently = kennelijk
to appear = (ver)schijnen
to argue = beweren / stellen / ruzie maken
attention = aandacht
average = gemiddeld
to avoid = vermijden
based on = gebaseerd op
beyond = verder / meer dan / buiten...om
bias = vooroordeel / neiging / tendens
by accident = per toeval
certain = zeker / bepaald
to change = veranderen
circumstances = omstandigheden
common = gewoon / veel voorkomend
competition = wedstrijd
complex = ingewikkeld
concern = bezorgdheid
conditions = omstandigheden
consequences = gevolgen
consistent = consequent
contents = inhoud
to contribute = bijdragen
controversial = omstreden / controversieel
current = tegenwoordig / huidig
to decide = besluiten
delivery = bezorging
easily = moeiteloos
effects = effecten / gevolgen
enough = genoeg
entirely = geheel
emphasis = nadruk
equality = gelijkheid
espacially = vooral
exposed = blootgesteld
few = weinige
focus = nadruk
forced = gedwongen
to gain = winnen / meer van iets krijgen
generally / in general = in het algemeen / over het algemeen
to happen = gebeuren
huge = reusachtig
to identify = vaststellen / identificeren
to identify with = vereenzelvigen met
image = beeld
to imagine = voorstellen
impact = invloed
in particular = voornamelijk
in practice = in de praktijk
including = inclusief
influence = invloed
to influence = beïnvloeden
interest = belang
involved = betrokken
it amounts to = het is gelijk aan / het komt neer op
to judge = oordelen
likely = waarschijnlijk
major = ernstig / groot
to make sense = ergens op slaan
to make sense of = proberen te begrijpen
matter = kwestie
necessarily = noodzakelijk
ordinary = gewoon
particularly = in het bijzonder
perhaps = misschien
phenomenon = fenomeen
potential = vermogen
precisely = precies
presence = aanwezigheid
to prevent = voorkomen
pressure = druk
probably = ongetwijfeld / waarschijnlijk
proportion = gedeelte
purpose = doel
quite = nogal / geheel
radiation = straling
range = bereik / reeks
reality = realiteit / werkelijkheid
regard = aandacht / achting
to remain = blijven / niet veranderen
remarkable = opmerkelijk
response = antwoord / reactie
similar = gelijk
sources = bron
spread = zich uitstrekken / zich verspreiden
to state = vaststellen
to tackle = iets (op een bepaalde manier) aanpakken
terms = termijn
usually = gewoonlijk
value = waarde
whether = of
worth = waard