Hoofdstuk 6 t/m 10

Bij methode HCE Engels examenidioom deel 1 aangemaakt op 16-02-2023 door lotte en inmiddels 144 keer bekeken.
Leerjaar: 4 Niveau: vwo

Vragen

to vomit / to throw up = overgeven / braken
common = gewoon / veel voorkomend
to cure = genezen
incurable = ongeneeslijk
mind = geest
mental = geestelijk
Sane = gezond van geest
sanity = geestelijke gezondheid
insane = krankzinnig
insanity = krankzinnigheid
physical = lichamelijk
in spite of / despite = ondanks
to heal = genezen (van wond)
to faint / to pass out = flauwvallen
unconscious = bewusteloos
conscious = bij bewustzijn
consciousness = bewustzijn
to revive = reanimeren
to suffer = lijden
to bury = begraven
in accordance with = overeenkomstig
cemetery = begraafplaats
churchyard = kerkhof
funeral = begrafenis
tomb = graftombe
coffin = kist / doodskist
solemn = plechtig
late / deceased = wijlen / overleden
obituary = in memoriam
epitaph = grafschrift
hereditary = erfelijk
ward = afdeling
malignant = kwaadaardig
germ = bacterie
to distinguish = onderscheiden
distinction = onderscheid
sévère = hevig
suicide = zelfmoord
poison = gif
to poison = vergiftigen
poisonous = giftig
sample = monster
to ascertain = vaststellen
asset = waardevol bezit
to get rid of = kwijtraken / afkomen van
sore throat = keelpijn
vein = ader
to relieve = verlichten
to alleviate = verlichten
to soothe = verlichten
sanitary = sanitair / hygiënisch
to perish = omkomen
for the sake of = vanwege
plague = pest
to pay homage / to pay tribute = eer betonen
dizzy / giddy = duizelig
in vain = tevergeefs
whether / if = of
to educate = opleiden
education = opleiding / onderwijs
nursery school / kindergarten = kleuterschool
primary school = basisschool
secondary school = middelbare school
comprehensive (school) = scholengemeenschap
grammar school = gymnasium
boarding school = kostschool
subject = vak
survey = overzicht
linguistics = taalwetenschap
linguist = taalkundige
to graduate = afstuderen
graduate = afgestudeerde
undergraduate / student = student
degree = graad
to enable = in staat stellen
boring / dull / tedious = saai
to bore = vervelen
to be bored = zich vervelen
to skip = overslaan
mark / grade = cijfer
to pass = slagen voor
to fail = zakken voor
pass / pass mark = voldoende
fail / fail mark = onvoldoende
to crib = spieken
unless = tenzij
average = gemiddeld
actually = eigenlijk
certificate = diploma
term = trimester / periode
knowledge = kennis
superficial = oppervlakkig
gymnasium / gym = sportzaal / gymzaal
level = niveau
to neglect = verwaarlozen
neglect = verwaarlozing
negligence = slordigheid
nickname = bijnaam
to apply = toepassen
applicable = toepasbaar
to compare = vergelijken
comparison = vergelijking
comparatively / relatively = betrekkelijk
illiterate = analfabeet
illiteracy = analfabetisme / geletterdheid
to disturb = storen
disturbance = verstoring / ordeverstoring
progress = vorderingen / vooruitgaan
rapid = snel
course = cursus
to oblige = verplichten
obligation = verplichting
compulsory / obligatory = verplicht
to remain = blijven
to overlook = over het hoofd zien
ambiguous = dubbelzinnig
vocation = roeping
to intend = van plan zijn
intention = bedoeling / plan
career = loopbaan / carrière
careers teacher = decaan
lecture = college
to attend = bijwonen
attendance = aanwezigheid
to quote = citeren
quotation = citaat
summary = samenvatting
main / chief = voornaamste / hoofd-
science = wetenschap
scientist = wetenschapper
scientific = wetenschappelijk
to develop = ontwikkelen
development = ontwikkeling
option = keuze / optie
optional subject = keuzevak
truant = spijbelaar
to play truant = spijbelen
truancy = spijbelgedrag
rule = regel
against = tegen
anything but = allesbehalve
diligent / industrious = ijverig
diligence = ijver
vocabulary = woordenschat
advanced = gevorderd