Hoofdstuk 1 - relationships & education

Bij methode HCE Engels examenidioom aangemaakt op 22-12-2022 door anna en inmiddels 304 keer bekeken.
Leerjaar: 5 Niveau: havo

Vragen

infant = klein kind
minor = minderjarige
youth = jongen
elderly = bejaarden
ancestor = voorouder
posterity = nageslacht
hereditary = erfelijk
humanity = mensheid
mankind = mensheid
to descend from = afstammen van
tribe = stam
ally = bondgenoot
associate = relatie
parental = ouderlijk
guardian = voogd
to rear = opvoeden
to bring up = grootbrengen
engaged = verloofd
to shack up = samenwonen
to fancy = verliefd zijn op
marital problems = huwelijksproblemen
adultery = overspel
bigamy = bigamie
virign = maagd
bachelor = vrijgezel
single = alleenstaand
to accompany = begeleiden
to share = delen
gap = kloof
row = ruzie
to maintain = onderhouden
affection = genegenheid
faithful = trouw
to age = ouder worden
to resemble = lijken op
familair = bekend
guestroom = logeerkamer
coffin = doodskist
deceased = overledene
orphan = wees
worden(+leeftijd) = to turn
vieren = to celebrate
kinderjaren = childhood
gezinslid = member of the family
kennis = acquaintance, knowledge
collega = colleaugue
opvoeden = to raise
passen op = to look after
puber = adolescent
kennis maken met = to make acquaintance
verkering hebben = to date
uitmaken = to split up, to break off
begrafenis = funeral
weduwe = widow
public school = particuliere kostschool
grammar school = gymnasium
comprehensive school = scholengemeenschap
boarding school = kostschool
nursery school (BE) = kleuterschool
kindergarten (AE) = kleuterschool
attentive = oplettend
principal (AE) = rector
GCSE, General Certificate of Secondary Education = Examen Algemeen Voortgezet Onderwijs
to graduate = afstuderen
curriculum = leerplan, vakkenpakket
tuition fee = schoolgeld
grant = studiebeurs
careers adviser = decaan
compulsory = verplicht
obligatory = verplicht
attendance = aanwezig
punctual = op tijd aanwezig
fluency = spreekvaardigheid
pronunciation = uitspraak
to multiply = vermenigvuldigen
proficient = vaardig
lecture = lezing
scholar = geleerde
term = trimester
skilled = geschoold
to advance = vorderen
illiterate = analfabeet
progress = vooruitgang, vordering
to assess = beoordelen
to excel = uitblinken
truant = spijbelaar
to be in detention = nablijven
to mark = nakijken
average = gemiddeld
physics = natuurkunde
comprehension = begrip
vocabulary = woordenschat
survey = overzicht
tedious = saai
voortgezet onderwijs = secondary education
klas (middelbare school) = form , grade
diploma = certificate
rector = principal, headmaster
conrector = deputy
rooster = timetable
cursus = course
agenda = diary
slagen voor = to pass
cijfer = mark, grade
pesten = to bully
een onvoldoende halen voor = to fail
woordenboek = dictionary
vreemde talen = foreign languages