H 1 t/m 6
Bij methode HCE Engels examenidioom aangemaakt op 29-11-2022 door dex en inmiddels 227 keer bekeken.
Leerjaar: 5
Niveau: havo
Vragen
infants = kleine kinderen (onder de 7 jaar) minor = minderjarige youth = jongen / jongeman eldery = bejaarden ancestor = voorouder posterity = nageslacht hereditary = erfelijk humanity = mensheid mankind = mensheid to descend from = afstammen van tribe = stam ally = bondgenoot associate = relatie parental = ouderlijk guardian = voogd to rear = opvoeden / grootbrengen to bring up = opvoeden / grootbrengen engaged = verloofd to shack up = samenwonen to fancy = verliefd zijn op marital problems = huwelijksproblemen adultery = overspel bigamy = met twee mensen getrouwd zijn virgin = maagd bachelor = vrijgezel single = alleenstaand to accompany = begeleiden to share = delen gap = kloof row = ruzie to maintain = onderhouden affection = genegenheid faithful = trouw to age = ouder worden to resemble = lijken op familiar = bekend guestroom = logeerkamer coffin = doodskist the deceased = de overledene orphan = wees gevierd = celebrated kinderjaren = childhood gezinslid = member of the family kennis = acquaintance collega = colleague opvoeden = to raise passen op = to look after puber = adolescent kennismaken met = to make acquaintance verkering hebben = to date uitmaken = to split up / to break off begrafenis = funeral weduwe = widow public school = particuliere kostschool grammar school = gymnasium comprehensive school = scholengemeenschap boarding school = kostschool nursery school / kindergarten = kleuterschool attentive = oplettend principal = rector GCSE = Examen VO (General Certificate of Secondary Education) to graduate = afstuderen curriculum = leerplan / vakkenpakket tuition fee = schoolgeld grant = studiebeurs careers adviser = decaan compulsory / obligatory = verplicht attendance = aanwezigheid to be punctual = op tijd zijn fluency = spreekvaardigheid pronunciation = uitspraak to multiply = vermenigvuldigen to be proficient = vaardig zijn a lecture = een lezing a scholar = een geleerde term = trimester skilled = geschoold to advance = vorderen illiterate = analfabeet assess = beoordelen to excel = uitblinken truant = spijbelaar to be in detention = nablijven to mark = nakijken average = hemiddeld physics = natuurkunde survey = overzicht tedious = saai voortgezet onderwijs = secondary education klas = form / grade (in VO) diploma = certificate rector = headmaster conrector = deputy / deputy principal rooster = timetable cursus = course agenda = diary kennis = knowledge slagen = to pass cijfer = mark / grade woordenboek = dictionary Sane = geestelijk gezond pathological / morbid = ziekelijk (vb, een ziekelijke angst) to heal = genezen To recuperate = herstellen To inoculate = inenten strain = druk / een belasting agony = ondragelijke pijn Cardiac arrest = hartstilstand Paralysis = verlamming contagious = besmettelijk to neglect = verwaarlozen to monitor = controleren disabled = invalide Retarded = zwakbegaafd To shiver = rillen to cough = hoesten to vomit = overgeven to pant = hijgen to digest = verteren to collapse = in elkaar zakken To moan = kreunen To suffocate = stikken germ = bacterie Sedative = kalmeringsmiddel to soothe = verzachten perscription = recept cure = geneesmiddel To administer = toedienen to consult = raadplegen Lethal = dodelijk contaminated = besmet To subject to = onderwerpen aan To regain = teruggekregen behandeling = treatment huisarts = GP / General Practitioner ziektekostenverzekering = health insurance klacht = complaint flauwvallen = to faint bewusteloos = unconscious koort = fever ziek worden = to fall ill verstuiken = to sprain ziekte = injury gehandicapt = handicapped herstellen = to recover Lijnen = to slim attitude = houding gratitude = dankbaarheid to praise = prijzen to adore = aanbidden reassuring = geruststellend hostile = vijandig appalling = vreselijk to appal = verbijsteren indignant = verontwaardig disdain = minachting outrage = verontwaardiging rage = woede resentment = haat / wrok anxious = ongerust concerned = bezorgd anguish = enorme bezorgdheid en angst agonizing = zeer pijnlijk (mentaal, vb: een zeer pijnlijke beslissing) to sense = voelen commitment = grote inzet tendency = neiging patronising = neerbuigend condescending = neerbuigend prejudice = vooroordelen suspicious = verdacht to envy = benijden to mourn = treuren / rouwen pledge = plechtige belofte to dedicate to = wijden aan reluctantly = met tegenzin keen = enthousiast ergeren = to annoy walgelijk = disgusting eerlijk gezegd = frankly helaas = unfortunately verwarrend = confusing gênant = embarrassing erop staan = to insist doen denken aan = reminding of vertrouwen hebben in = to have confidence in bewonderen = to admire rewarding = dankbaar fashionable = in de mode, modieus extraordinary = uitzonderlijk thorough = grondig accurate = nauwkeurig appropriate = gepast extensive = uitgebreid substantial = flink / aanzienlijk considerable = aanzienlijk harsh = streng sévère = streng numerous = talrijk sufficient = voldoende vast = enorm barrow = smal gorgeous = prachtig bleak = troosteloos trivial = onbelangrijk superficial = oppervlakkig moderate = matig incoherent = onsamenhangend outrageous = schandalig invitable = onvermijdelijk virtually = vrijwel / praktisch rapid = snel to surpass = overtreffen increasingly = steeds meer invariably = altijd similar = dezelfde approximately = ongeveer consistently = steeds / consequent genuine = echt / oprecht artificial = namaak distinct = verschillend merely = slechts veelvoorkomend = common tamelijk = rather uitzonderlijk = exceptional terecht = just nauwelijks = hardly weinig tijd = little time weinig mensen = few people meerderheid = majority minderheid = minority geschikt = suitable waardevol = valuable consciousness = bewustzijn species = soorten / diersoorten mammal = zoogdier paws = poten cockroach = kakkerlak ladybird = lieveheersbeestje fur = bont / vacht breed = ras vermin = ongedierte stem = stengel hedge = haag maple = esdoorn shamrock = klaverblad fragrance = geur to spoin = verrot / bedorven / verwend a vulture = een gier to breed = fokken soil = aarde rural = landelijk endangered = bedreigd extinct = uitgestorven prey = prooi vet = dierenarts to stroke = aaien to snort = snuiven to sigh = zuchten to puke = overgeven to ache = pijn doen bestaan = existence overleven = to survive sakloos = homeless zintuig = sense zuurstof = oxygen bewust = aware aankomen (gewicht) = to gain / to put on gewond = injured verbouwen = to grow schepsels = creatures schadelijk = harmful ongevaarlijk = harmless