the law

Bij methode HCE Engels examenidioom aangemaakt op 09-03-2020 door levi en inmiddels 486 keer bekeken.
Leerjaar: 5

Vragen

legal = juridisch
illegal = onwettig
lawyer = jurist / advocaat
trial = proces / strafzaak
lawsuit = rechtszaak
court = gerechtshof
solicitor = advocaat
barrister = advocaat
witness = getuige
to witness = getuige zijn van
evident / obvious / apparent = duidelijk
judge = rechter
to judge = oordelen
fact = feit
judgement = oordeel
to prove = bewijzen
evidence / proof = bewijs
exhibit = bewijsstuk
to defend = verdedigen
defence = verdediging
the accused / the defendant = de beklaagde
to acquit = vrijspreken
to doubt = twijfelen
doubt = twijfel
innocent = onschuldig
innocence = onschuld
to believe = geloven
however = echter
to prove / to turn out = blijken
law-abiding / law abiding = ordelievend