the law
Bij methode HCE Engels examenidioom aangemaakt op 09-03-2020 door levi en inmiddels 554 keer bekeken.
Leerjaar: 5
Vragen
legal = juridisch illegal = onwettig lawyer = jurist / advocaat trial = proces / strafzaak lawsuit = rechtszaak court = gerechtshof solicitor = advocaat barrister = advocaat witness = getuige to witness = getuige zijn van evident / obvious / apparent = duidelijk judge = rechter to judge = oordelen fact = feit judgement = oordeel to prove = bewijzen evidence / proof = bewijs exhibit = bewijsstuk to defend = verdedigen defence = verdediging the accused / the defendant = de beklaagde to acquit = vrijspreken to doubt = twijfelen doubt = twijfel innocent = onschuldig innocence = onschuld to believe = geloven however = echter to prove / to turn out = blijken law-abiding / law abiding = ordelievend