Hoofdstuk 5 - Vocabulary
Bij methode Stepping Stones deel 1 aangemaakt op 19-10-2022 door hugo en inmiddels 216 keer bekeken.
Leerjaar: 1
Vragen
art = kunst, CKV be starving = hongerig zijn biology = biologie cheese = kaas chips = patat Economics = economie French = Frans geography = aardrijkskunde German = Duits give a try = proberen have dinner = eten History = geschiedenis Maths = wiskunde meal = maaltijd orange = sinaasappel roll = broodje salad = salade sandwich = boterham science = natuur- en scheikunde Technology = techniek tuna = tonijn usually = meestal vegetarian = vegetarische admit = toegeven adult = volwassene attend = bijwonen, aanwezig zijn bij bullying = pesten care = ergens om geven describe = beschrijven earn = verdienen fence = hek fine = boete injured = gewond least = minst lesson = les pound = pond (munteenheid) punish = straffen rates = cijfers Religious Studies = godsdienstonderwijs security = beveiliging skip school = spijbelen teach = leren truant = spijbelaar turn up = op komen dagen, verschijnen A = per altogether = totaal, alles bij elkaar apple juice = appelsap bag = zak biscuit = koekje bottle = fles chocolate bar / bar of chocolate = chocoladereep crisps = chips cup = kop(je) each = per stuk loaf (of bread) = brood packet = pakje tea = thee whole-wheat = volkoren buttermilk = karnemelk dish = maaltijd, gerecht fortnight = veertien dagen, twee weken ice cream = ijs low-fat = met weinig vet, mager mashed potatoes = aardappelpuree porridge = pap soda = frisdrank suburb = buitenwijk tasteless = smaakloos vary from ... to = variëren van...tot Chemistry = scheikunde physics = natuurkunde classroom = lokaal differ from = verschillen van enough = genoeg except = behalve health = gezondheid physical education, PE = lichamelijke opvoeding, gym(nastiek) practise = oefenen primary school = basisschool quite = nogal, tamelijk, vrij school paper = schoolkrant secondary school = voortgezet onderwijs study = leren, studeren teacher = leraar timetable = (les)rooster blank = leeg, blanco cheat = spieken come across = tegenkomen confident = zeker, overtuigd distract = afleiden fail = zakken voor, niet halen get rid of = er vanaf komen, kwijtraken grade = cijfer guarantee = garanderen impossible = onmogelijk instruction = opdracht, instructie mistake = fout motivated = gemotiveerd pace = tempo prove = bewijzen reason = reden run out of time = tijd tekort komen scared = bang solve = oplossen test = toets useful = nuttig waste = verspillen argue = ruziën, kibbelen cook = koken friend = vriend often = vaak till = tot walk the dog = de hond uitlaten