Woorden tussentoets 2

Bij methode Stepping Stones aangemaakt op 27-11-2020 door benjamin en inmiddels 348 keer bekeken.
Leerjaar: 6 Niveau: vwo

Vragen

in accordance with = in overeenstemming met / volgens
to judge from = te oordelen naar / volgens
in line with = in lijn met / volgens
it amounts to = het komt neer op
to approach = benaderen
to cause, a cause = veroorzaken, oorzaak
to characterise = karakteriseren / typeren
to claim = stellen dat / beweren
it concerns = het gaat over
to contain = bevatten
(to) debate = debat / debatteren
due to = dankzij / ten gevolge van
How does ... relate to ... ? = Hoe verhoudt zich ... tot ...?
to imply = impliceren
to prove = bewijzen
to provide = voorzien van
ancient = zeer oud / antiek
century = eeuw
modern = modern / van deze tijd
recent = pas gebeurd / recent
to achieve, achievement = ietsbereiken, prestatie
advantage = voordeel
appropriate = geschikt
to benefit = voordeel hebben van
charitable = liefdadig
charity = goed doel
to convince = overtuigen
credibility = geloofwaardigheid
to develop, development = ontwikkelen, ontwikkeling
effective = doeltreffend, effectief,
to encourage = aanmoedigen
enhancement = vermeerdering, versterking
gifted = begaafd, intelligent
growth = groei
importance = belangrijkheid
to improve = verbeteren
to increase, an increase = vergroten, toename
popular = populair, geliefd
to profit = voordeel hebben van
progress = vooruitgang
prosperity = welvaart
to raise, rising = doen toenemen, stijgend
safe = veilig
to solve, solution = oplossen, oplossing
support = steun
to abuse = misbruiken / mishandelen
danger = gevaar
to blame = de schuld geven
to complain, complaint = klagen, klacht
to counter = tegengaan
a decline, declining = daling, dalend
to deny = ontkennen
to disappoint, disappointment = teleurstellen, teleurstelling
false / wrong = fout / verkeerd
to fail, failure = falen, mislukking
hard = moeilijk / hard
hardly = nauwelijks
to ignore = negeren
to lack = ontbreken / missen
to mock = bespotten
to reduce = verminderen
to regret = spijt hebben van / betreuren
risk = risico
struggle = inspanning / worsteling
suffering = lijden
threat = dreiging
violence, violent = geweld, gewelddadig
academic = geleerde / academicus
degree = universitaire graad / mate waarin
education = opvoeding / onderwijs
evidence = bewijs
facts = feiten
findings = bevindingen
grades = cijfer / klas
historical = historisch / geschiedkundig
knowledge = kennis
pupils = leerlingen
research = (wetenschappelijk) onderzoek;onderzoek
science = wetenschap
scientific = wetenschappelijk
scientists = wetenschappers
society = maatschappij
species = soorten
state = staat / toestand
studies = onderzoeken / studies
to study = bestuderen / studeren
theory = theorie
university = universiteit
accident = ongeluk
attitude = houding
audience = publiek
authority = overheid / machthebbende
backgrounds = achtergronden
behaviour = gedrag
to believe, belief = geloven, geloof
citizenship = burgerschap
community = gemeenschap
conspiracy = samenzwering
engineering = techniek
environment = milieu / omgeving
ethical = moreel / ethisch
foreign = buitenlands / vreemd
global = wereld
government = regering
independent = onafhankelijk
individual = individueel / individu
issues = onderwerpen / zaken
language = taal
legal = legaal / wettig
local = plaatselijk
moral = moraal / moreel
native = inwoner / autochtoon / inheems
opinion = mening
order = bevel
political = politiek
power = macht / kracht
private = particulier / persoonlijk
public = openbaar / algemeen
scene = scène / wereldje
social = maatschappelijk
statements = beweringen
system = systeem / stelsel
trial = rechtzaak
truth = waarheid
advertisement = reclame
agency = bureau / bedrijf / organisatie
agriculture = landbouw
brand = merk
business = bedrijf / handel / zaken
commercial = handels- / bedrijfs- / commercieel
client = klant
corporate, = bedrijfs
corporation = bedrijf / onderneming
executive = manager
debtor = iemand met een schuld
financial = geld- / financieel
investors = beleggers
industry = industrie / bedrijfstak
insurance = verzekering
offer = aanbod
order = bestelling
practice = praktijk / bedrijf / beroep
resources = middelen
wealth = rijkdom / welzijn
fiction = fictie / verzonnen
novel = roman
published = uitgegeven
quotations = citaten
reviewer = recencent
stories = verhalen
cells = cel
clinical = klinisch
depression = depressie / somberheid
diet = voeding / dieet
disease = ziekte
genes = genen
genetic = genetisch
health = gezondheid
heart = hart
human = menselijk;mens
innate = aangeboren
mental = geestelijk / mentaal
offspring = nakomeling
pharmaceutical = farmaceutisch
physical = lichamelijk
sense = gevoel
to sense = waarnemen
treatment = behandeling
ability = bekwaamheid
to be able to = in staat zijn om
to accept = aannemen;, aanvaarden
access = toegang
actually = eigenlijk / zowaar
additional = bijkomend
advice = advies
amount = hoeveelheid
apparently = kennelijk
to appear = (ver)schijnen
to argue = beweren / ruzie maken
attention = aandacht
average = gemiddeld
to avoid = vermijden
based on = gebaseerd op
beyond = verder / buiten... om
bias = vooroordeel / neiging / tendens
by accident = per toeval
certain = zeker / bepaald
to change = veranderen
circumstances = omstandigheden
common = gewoon / veel voorkomend
competition = wedstrijd
complex = ingewikkeld
concern = bezorgdheid
conditions = omstandigheden
consequences = gevolgen
consistent = consequent
contents = inhoud
to contribute = bijdragen
controversial = omstreden / controversieel
current = tegenwoordig / huidig
to decide = besluiten
delivery = bezorging
easily = moeiteloos
effects = effecten / gevolgen
enough = genoeg
entirely = geheel
emphasis = nadruk
equality = gelijkheid
especially = vooral
exposed = blootgesteld
few = weinige
focus = nadruk
forced = gedwongen
to gain = winnen / meer van iets krijgen
generally / in general = in het algemeen
to happen = gebeuren
huge = reusachtig
to identify = vaststellen / identificeren
to identify with = vereenzelvigen met
image = beeld
to imagine = voorstellen
impact = invloed
in particular = voornamelijk
in practice = in de praktijk
including = inclusief
influence = invloed
interest = belang
involved = betrokken
it amounts to = het is gelijk aan / het komt neer op
to judge = oordelen
likely = waarschijnlijk
major = ernstig / groot
to make sense = ergens op slaan
to make sense of = proberen te begrijpen
matter = kwestie
to matter = van belang zijn
necessarily = noodzakelijk
ordinary = gewoon
particularly = in het bijzonder
perhaps = misschien
phenomenon = fenomeen
potential = vermogen
precisely = precies
presence = aanwezigheid
to prevent = voorkomen
pressure = druk
probably = ongetwijfeld / waarschijnlijk
proportion = gedeelte
purpose = doel
quite = nogal / geheel
radiation = straling
range = bereik / reeks
reality = realiteit / werkelijkheid
regard = aandacht / achting
to remain = blijven / niet veranderen
remarkable = opmerkelijk
response = antwoord / reactie
similar = gelijk
sources = bron
spread = zich uitstrekken / zich verspeiden
to state = vaststellen
to tackle = iets aanpakken
terms = termijn
usually = gewoonlijk
value = waarde
whether = of
worth = waard