Woorden tussentoets 2
Bij methode Stepping Stones aangemaakt op 27-11-2020 door benjamin en inmiddels 403 keer bekeken.
Leerjaar: 6
Niveau: vwo
Vragen
in accordance with = in overeenstemming met / volgens to judge from = te oordelen naar / volgens in line with = in lijn met / volgens it amounts to = het komt neer op to approach = benaderen to cause, a cause = veroorzaken, oorzaak to characterise = karakteriseren / typeren to claim = stellen dat / beweren it concerns = het gaat over to contain = bevatten (to) debate = debat / debatteren due to = dankzij / ten gevolge van How does ... relate to ... ? = Hoe verhoudt zich ... tot ...? to imply = impliceren to prove = bewijzen to provide = voorzien van ancient = zeer oud / antiek century = eeuw modern = modern / van deze tijd recent = pas gebeurd / recent to achieve, achievement = ietsbereiken, prestatie advantage = voordeel appropriate = geschikt to benefit = voordeel hebben van charitable = liefdadig charity = goed doel to convince = overtuigen credibility = geloofwaardigheid to develop, development = ontwikkelen, ontwikkeling effective = doeltreffend, effectief, to encourage = aanmoedigen enhancement = vermeerdering, versterking gifted = begaafd, intelligent growth = groei importance = belangrijkheid to improve = verbeteren to increase, an increase = vergroten, toename popular = populair, geliefd to profit = voordeel hebben van progress = vooruitgang prosperity = welvaart to raise, rising = doen toenemen, stijgend safe = veilig to solve, solution = oplossen, oplossing support = steun to abuse = misbruiken / mishandelen danger = gevaar to blame = de schuld geven to complain, complaint = klagen, klacht to counter = tegengaan a decline, declining = daling, dalend to deny = ontkennen to disappoint, disappointment = teleurstellen, teleurstelling false / wrong = fout / verkeerd to fail, failure = falen, mislukking hard = moeilijk / hard hardly = nauwelijks to ignore = negeren to lack = ontbreken / missen to mock = bespotten to reduce = verminderen to regret = spijt hebben van / betreuren risk = risico struggle = inspanning / worsteling suffering = lijden threat = dreiging violence, violent = geweld, gewelddadig academic = geleerde / academicus degree = universitaire graad / mate waarin education = opvoeding / onderwijs evidence = bewijs facts = feiten findings = bevindingen grades = cijfer / klas historical = historisch / geschiedkundig knowledge = kennis pupils = leerlingen research = (wetenschappelijk) onderzoek;onderzoek science = wetenschap scientific = wetenschappelijk scientists = wetenschappers society = maatschappij species = soorten state = staat / toestand studies = onderzoeken / studies to study = bestuderen / studeren theory = theorie university = universiteit accident = ongeluk attitude = houding audience = publiek authority = overheid / machthebbende backgrounds = achtergronden behaviour = gedrag to believe, belief = geloven, geloof citizenship = burgerschap community = gemeenschap conspiracy = samenzwering engineering = techniek environment = milieu / omgeving ethical = moreel / ethisch foreign = buitenlands / vreemd global = wereld government = regering independent = onafhankelijk individual = individueel / individu issues = onderwerpen / zaken language = taal legal = legaal / wettig local = plaatselijk moral = moraal / moreel native = inwoner / autochtoon / inheems opinion = mening order = bevel political = politiek power = macht / kracht private = particulier / persoonlijk public = openbaar / algemeen scene = scène / wereldje social = maatschappelijk statements = beweringen system = systeem / stelsel trial = rechtzaak truth = waarheid advertisement = reclame agency = bureau / bedrijf / organisatie agriculture = landbouw brand = merk business = bedrijf / handel / zaken commercial = handels- / bedrijfs- / commercieel client = klant corporate, = bedrijfs corporation = bedrijf / onderneming executive = manager debtor = iemand met een schuld financial = geld- / financieel investors = beleggers industry = industrie / bedrijfstak insurance = verzekering offer = aanbod order = bestelling practice = praktijk / bedrijf / beroep resources = middelen wealth = rijkdom / welzijn fiction = fictie / verzonnen novel = roman published = uitgegeven quotations = citaten reviewer = recencent stories = verhalen cells = cel clinical = klinisch depression = depressie / somberheid diet = voeding / dieet disease = ziekte genes = genen genetic = genetisch health = gezondheid heart = hart human = menselijk;mens innate = aangeboren mental = geestelijk / mentaal offspring = nakomeling pharmaceutical = farmaceutisch physical = lichamelijk sense = gevoel to sense = waarnemen treatment = behandeling ability = bekwaamheid to be able to = in staat zijn om to accept = aannemen;, aanvaarden access = toegang actually = eigenlijk / zowaar additional = bijkomend advice = advies amount = hoeveelheid apparently = kennelijk to appear = (ver)schijnen to argue = beweren / ruzie maken attention = aandacht average = gemiddeld to avoid = vermijden based on = gebaseerd op beyond = verder / buiten... om bias = vooroordeel / neiging / tendens by accident = per toeval certain = zeker / bepaald to change = veranderen circumstances = omstandigheden common = gewoon / veel voorkomend competition = wedstrijd complex = ingewikkeld concern = bezorgdheid conditions = omstandigheden consequences = gevolgen consistent = consequent contents = inhoud to contribute = bijdragen controversial = omstreden / controversieel current = tegenwoordig / huidig to decide = besluiten delivery = bezorging easily = moeiteloos effects = effecten / gevolgen enough = genoeg entirely = geheel emphasis = nadruk equality = gelijkheid especially = vooral exposed = blootgesteld few = weinige focus = nadruk forced = gedwongen to gain = winnen / meer van iets krijgen generally / in general = in het algemeen to happen = gebeuren huge = reusachtig to identify = vaststellen / identificeren to identify with = vereenzelvigen met image = beeld to imagine = voorstellen impact = invloed in particular = voornamelijk in practice = in de praktijk including = inclusief influence = invloed interest = belang involved = betrokken it amounts to = het is gelijk aan / het komt neer op to judge = oordelen likely = waarschijnlijk major = ernstig / groot to make sense = ergens op slaan to make sense of = proberen te begrijpen matter = kwestie to matter = van belang zijn necessarily = noodzakelijk ordinary = gewoon particularly = in het bijzonder perhaps = misschien phenomenon = fenomeen potential = vermogen precisely = precies presence = aanwezigheid to prevent = voorkomen pressure = druk probably = ongetwijfeld / waarschijnlijk proportion = gedeelte purpose = doel quite = nogal / geheel radiation = straling range = bereik / reeks reality = realiteit / werkelijkheid regard = aandacht / achting to remain = blijven / niet veranderen remarkable = opmerkelijk response = antwoord / reactie similar = gelijk sources = bron spread = zich uitstrekken / zich verspeiden to state = vaststellen to tackle = iets aanpakken terms = termijn usually = gewoonlijk value = waarde whether = of worth = waard