Build up 61-70

Bij methode Build Up aangemaakt op 29-04-2023 door noah en inmiddels 121 keer bekeken.
Leerjaar: 2 Niveau: havo/vwo

Vragen

to apply for = solliciteren naar
application = sollicitatie
applicant = sollicitant
letter of application = sollicitatiebrief
to earn = verdienen
wage(s) = loon
to demand = eisen
demand = eis
to strike (struck-struck) = staken
strike = staking
to dismiss = ontslaan
to sack / to fire = ontslaan
experience = ervaring
experienced = ervaren
profession / occupation = beroep
vacancy = vacature
used to = gewend aan
office = kantoor
to require = vereisen / vragen
requirement = vereiste
skill = bekwaamheid / vaardigheid
(un)skilled = (on)geschoold
firm = firma
company = bedrijf
engineer = ingenieur / technicus
able / capable = bekwaam / kundig
ability = bekwaamheid
to retire = met pensioen gaan
retirement = pensionering
shift = ploegendienst
employee / worker = werknemer
employer = werkgever
employment / work = werk
unemployment = werkloosheid
unemployed = werkloos
region = streek / regio
jobcentre = arbeidsbureau
factory = fabriek
labourer = arbeider
to deal in(dealt-dealt) = handelen in
temporary = tijdelijk
employment agency = uitzendbureau
temp = uitzendkracht
regular job = vaste baan
job interview = sollicitatiegesprek
qualified = bevoegd
shortage = tekort
staff = personeel
trainee = stagiair(e)
traineeship = stage
to earn a living = de kost verdienen
social security = sociale zekerheid
benefit = uitkering
manufacturer = fabricant
to achieve = bereiken
achievement = prestatie
migrant(worker) = gastarbeider
minimum wage = minimumloon
work permit = werkvergunning
to be on welfare / on social security = in de bijstand zitten
managing director = directeur
management = directive
business = zaak
to establish / to found = oprichten / stichten
profit = winst
profitable = winstgevend
trade = handel
sale = verkoop
sale = uitverkoop
to insure = verzekeren
insurance = verzekering
to cover = dekken
to claim = claimen / eisen
to invent = uitvinden
invention = uitvinding
income = inkomen
tax = belasting
to compete = concurreren
competition = concurrentie
competitor = concurrent
coupon = bon / invulstrook
to influence = beïnvloeden
influence = invloed
discount = korting
commercial = Commercieel
share = aandeel
stock exchange = effectenbeurs
to invest = investeren / beleggen
to supply = leveren
to guarantee = garanderen
economic = economisch
economical = zuinig
to economise = bezuinigen
(bank)note = bankbiljet
coin = munt
to change = wisselen
vat = btw
lack of = gebrek aan
purse = portemonnee
wallet = portefeuille
debt = schuld
to owe = schuldig zijn
expenses = kosten / uitgaven
to beg = bedelen
beggar = bedelaar
to save = sparen
to waste = verspillen
waste = verspilling
poverty = armoede
cash = contant geld
bank account = bankrekening
amount / sum = bedrag
interest = rente
loan = lening
free / free of charge = gratis
value = waarde
valuable = waardevol / kostbaar
worth = waard
reward = belonging
cash machine = geldautomaat
cashpoint / cash dispenser / ATM = geldautomaat
bank card = bankpas
PIN = pincode
branch = filial
deposit = aanbetaling
to refund = terugbetalen
quantity = hoeveelheid
measure = maat
exactly = precies
equal(to) = gelijk
(in)equality = (on)gelijkheid
square = vierkant
to weigh = wegen
weight = gewicht
overweight = te zwaar
to lift = optillen
to collapse = instorten
to limit / to restrict = beperken
sufficient = voldoende
figure = cijfer
volume = inhoud
level = niveau / peil
considerable = aanzienlijk
height = hoogte
enormous / huge = enorm
plenty of = volop
giant = reus
rope = touw
Dozen = tiental
growth = groei
to reduce = verlagen
few = weinig
fewer = minder
little = weinig
less = minder
at least = minstens
reasonable = redelijk
to rise = stijgen
to fall / to drop = dalen
about = ongeveer
population = bevolking
size = grootte
besides = behalve(sluit in+)
exept = behalve(sluit uit-)
main = hoofd- / voornaamste
mainly = voornamelijk
to increase / to raise = verhogen
increase = toename
to count = tellen
to add = optellen
to add = toevoegen
completely / entirely = helemaal
to estimate = schatten
underestimate = onderschatten
part / proportion = deel
available = beschikbaar
immediately = onmiddelijk
schedule = schema
a.m. = voor 12 uur 's middags
p.m. = na 12 uur 's middags
opportunity = gelegenheid
according to = volgens
to postpone / to put off = uitstellen
usual = gewoon / gebruikelijk
usually = gewoonlijk
to turn up = komen opdagen
finally / at last = tenslotte / eindelijk
to fix = vastellen
extinct = uitgestorven
season = jaargetijde
gradual(ly) = geleidelijk
hardly ever = bijna nooit
(im)probable = (on)waarschijnlijk
urgent = dringend
the past = het verleden
the future = de toekomst
the present = het heden
to predict = voorspellen
prediction = voorspelling
meanwhile = ondertussen
in the meantime = ondertussen
till / until = tot
on the occasion of = ter gelegenheid van
date = datum
date = afspraakje
century = eeuw
period = periode
age = tijdperk
middle Age = Middeleeuwen
medieval = middeleeuws
former = vroegere
recently = onlangs / kortgeleden
today = vandaag
today / nowadays = tegenwoordig
Easter = Pasen
whitsun = Pinksteren
New Year's Eve = oudejaar
Christmas Eve = de dag voor kerst / kerstavond
lately = de laatste tijd
occasionally = af en toe
at present = op het ogenblik
previous = vorige
eternal = eeuwig
in any case = in ieder geval
stage = stadium
tribe = stam
custom = gebruik / gewoonte
to continue = doorgaan
continually = voordurend
regular(ly) = regelmatig
irregular = onregelmatig
sunset = zonsondergang
sunrise = zonsopgang
coincidence = toeval
once = één keer
twice = twee keer
three times = drie keer
proper = geschikt / juist
properly = op de juiste manier / goed
anniversary = jaarlijkse gedenkdag
prospect = vooruitzicht
long-term = lange termijn
short-term = korte termijn
appointment = afspraak
to keep (on) = blijven
would rather = zou liever
latest = laatste (nieuwste)
youth = jeugd
adolescence = puberteit
adolescent = puber
frequently / often = vaak
to approach = naderen
approach = benadering
religion = godsdienst
religious = godsdienstig
to believe = geloven
muslim = moslim
catholic = katholiek
Jewish = joods
jew = jood
headscarf = hoofddoek
vicar = dominee
priest = priester
to pray = bidden
prayer = gebed
mosque = moskee
Pope = paus
parish = parochie / gemeente
saint = heilige
bible = bijbel
koran = koran
imam = imam
sermon = preek
holy = heilig
to preach = preken
soul = ziel
choir = koor
gospel = evangelie
heaven = hemel
faith = geloof / vertrouwen