Hoofdstuk 25 - build up 21-25

Bij methode Build Up aangemaakt op 22-12-2021 door robert en inmiddels 339 keer bekeken.
Leerjaar: 2 Niveau: havo/vwo

Vragen

to educate = opleiden
education = opleiding, onderwijs
important = belangrijk
nursery school = kleuterschool
kindergarten = kleuterschool
primary school = basisschool
secondary school = voortgezet onderwijs
comprehensive (school) = scholengemeenschap
grammar school = gymnasium
college = hoger onderwijs
boarding school = kostschool
lesson = les
timetable = rooster
subject = vak
career = loopbaan, carrière
to draw (drew - drawn) = tekenen
drawing = tekening
break = pauze
science = wetenschap
scientist = wetenschapper
research = onderzoek
scientific = wetenschappelijk
famous = beroemd
to graduate = afstuderen
graduate = afgestudeerde
form, class = klas
compulsory = verplicht
optional subject = keuzevak
to attend = bijwonen
to allow = toestaan
careers teacher = decaan
grant = studietoelage
clever, bright, smart = knap (intelligent)
good at = goed in
to decide = besluiten
decision = besluit
test = toets, proefwerk
to do homework = huiswerk maken
a turn = een beurt
head(master) = schooldirecteur
absent = afwezig
absence = afwezigheid
present = aanwezig
reason = reden
to permit = Toestemming geven
permission = toestemming
period = lesuur
gymnasium, gym = sportzaal
diary = agenda
diary = dagboek
exercise = oefening
easy = gemakkelijk
difficult = moeilijk
geschiedenis = History
aardrijkskunde = geography
biologie = biology
techniek = Technology
economie = Economics
natuurkunde = physics
scheikunde = Chemistry
wiskunde = mathematics, maths
combinatie scheikunde / natuurkunde = science
beeldende vorming = art
maatschappijleer = social science
gymnastiek = physical education, PE
informatica = computer science
levensbeschouwing = religious education
to pay attention = opletten
to explain = uitleggen
explanation = uitleg
noise = lawaai
to disturb = storen
knowledge = kennis
discipline = orde
strict = streng
caretaker = conciërge
native language = moedertaal
foreign = buitenlands
foreign language = vreemde taal
foreigner = buitenlander
few = weinig
some, a few = enkele, een paar
to choose (chose - chosen) = kiezen
choice = keuze
desk = bureau, schrijftafel
to answer, to reply = antwoorden
answer, reply = antwoord
stupid = stom
to refer to = verwijzen naar
memory = geheugen
to mean = betekenen
meaning = betekenis
to whisper = fluisteren
progress = vorderingen
apart from = afgezien van
to account for = een verklaring geven voor
rapid, fast = snel
nickname = bijnaam
blackboard = bord
sentence = zin
report = rapport
term = trimester
final exam(ination) = eindexamen
to fail = zakken voor
to pass = slagen
certificate = diploma
mark, grade = cijfer
pass mark = voldoende
fail mark = onvoldoende
glad = blij
grammar = grammatica
average = gemiddeld
low = laag
to expect = verwachten
expectation = verwachting
actually = eigenlijk
rather, pretty = nogal, vrij
unless = tenzij
to mention = noemen
matter = zaak
to satisfy = tevredenstellen
satisfied, content = tevreden
(un)satisfactory = (on)bevredigend
course = cursus
to complete = afmaken
written exam = schriftelijk examen
oral exam = mondeling examen
free = vrij
dictionary = woordenboek
level = niveau
to repeat a class = blijven zitten
novel = roman
novelist = romanschrijver
author, writer = auteur, schrijver
main character = hoofdfiguur
to publish = uitgeven (boek)
publisher = uitgever
to lend (lent - lent) = lenen (aan)
to borrow = lenen (van)
chapter = hoofdstuk
library = bibliotheek
fascinating = boeiend
fairy tale = sprookje
to exist = bestaan
comic = stripverhaal
copy = exemplaar
poet = dichter
poem = gedicht
to be about = gaan over
to deal with = behandelen, gaan over
pile = stapel
really = echt, werkelijk
reality = de werkelijkheid
to be fed up with something = iets zat zijn
to use = gebruiken
use = nut
useful = nuttig
useless = nutteloos, zinloos