Hoofdstuk 1 - Hoofdstuk 1 t/m 20

Bij methode Diversen Engels deel 1 aangemaakt op 05-03-2021 door max en inmiddels 453 keer bekeken.
Leerjaar: 6

Vragen

spouse = echtgenoot, echtgenote
offspring = kroost, kinderen
sibling = zus, broer
infant = klein kind
yough = jongen, jongeman
elderly = bejaarden
ancestor = voorouder
posterity = nageslacht
hereditary = erfelijk
humanity = mensheid
to descend from = afstammen van
tribe = stam
ally = bondgenoot
associate = relatie
guardian = voogd
to rear = opvoeden, grootbrengen
to shack up = samenwonen
to fancy = verliefd zijn op
marital = huwelijkse
matrimony = huwelijk
alimony = alimentatie
womanizer = rokkenjager
adultery = overspel
bigamy = bigamie
single = alleenstaand
gap = kloof
row = ruzie
to maintain = onderhouden
affection = genegenheid
faithful = trouw
to age = ouder worden
to resemble = lijken op
familiar = bekend
guestroom = logeerkamer
coffin = doodskist
deceased = overledene
bereavement = sterfgeval
obituary = overlijdensbericht
cemetery = kerkhof
orphan = wees
public school = particuliere kostschool
grammar school = gymnasium
comprehensive school = scholengemeenschap
boarding school = kostschool
General Certificate of Secondary Education = Examen Algemeen Voortgezet Onderwijs
to graduate = afstuderen
curriculum = leerplan, vakkenpakket
tuition fee = schoolgeld
grant = studiebeurs
careers adviser = decaan
compulsory = verplicht
obligatory = verplicht
attendance = aanwezigheid
punctual = op tijd aanwezig
fluency = spreekvaardigheid
pronunciation = uitspraak
eloquent = welsprekend
to multiply = vermenigvuldigen
proficient = vaardig
scholar = geleerde
term = trimester
to advance = vorderen
illterate = analfabeet
to assess = beoordelen
to excel = uitblinken
attentive = oplettend
to submit = inleveren
truant = spijbelaar
to be in detention = nablijven
to mark = nakijken
to overlook = over het hoofd zien
perception = waarneming
comprehension = begrip
innovation = vernieuwing
aptitude = aanleg
to comprehend = begrijpen
to grasp = begrijpen
vocabulary = woordenschat
survey = overzicht
tedious = saai
To recuperate = herstellen
To inoculate = inenten
to benefit = goed doen
to alleviate = verlichten
agony = ondraaglijke pijn
Cardiac arrest = hartstilstand
obesity = zwaarlijvigheid
Paralysis = verlamming
contagious = besmettelijk
to neglect = verwaarlozen
to monitor = controleren
disabled = invalide
deformed = mismaakt
Retarded = zwakbegaafd
Pathological = ziekelijk, abnormaal
To shiver = rillen
to vomit = overgeven
to pant = hijgen
to digest = verteren
To moan = kreunen
To suffocate = stikken
intoxicated = onder invloed (van alcohol of drugs)
To go into rehab = afkicken
ward = zaal, ziekenhuiszaal
feeble = zwak
kidney = nier
germ = bacterie
Sedative = kalmeringsmiddel
to soothe = verzachten
prescription = recept
To administer = toedienen
numb = verstijfd, verdoofd
Lethal = dodelijk, zeer gevaarlijk
malignant = kwaadaardig
contaminated = besmet
Morbid = ziekelijk
incurable = ongeeslijk
To subject to = onderwerpen aan
guinea pig = proefkonijn
To regain = terugkrijgen
to be eager = heel graag willen
keen = enthousiast
overwhelmed = overweldigd
bliss = geluk, genot
seductive = verleidelijk
to long = sterk verlangen
gratitude = dankbaarheid
hilarious = zeer grappig
allegiance = trouw
hostile = vijandig
to appal = verbijsteren
appalling = vreselijk
indignant = verontwaardigd
disdain = minachting
to despise = minachten
resentment = haat, wrok
biased = bevooroordeeld
furious = woedend
anxious = ongerust
concerned = bezorgd
exasperated = erg geïrriteerd
anguish = enorme bezorgdheid en angst
agonizing = zeer pijnlijk
dejected = neerslachtig
to daunt = ontmoedigen
to sense = voelen
commitment = grote inzet
tendency = neiging
blunt = bot
patronising = neerbuigend
condescending = neerbuigend
suspicious = verdacht
malicious = kwaadaardig, boos
to envy = benijden, benijden om
to grieve = treuren, rouwen
to mourn = treuren over, rouwen over
to dedicate to = wijden aan
to come to terms with = accepteren
to implore = smeken
thorough = grondig
profound = grondig, vergaand
entire = heel
brief = kort
substantial = flink, aanzienlijk
elaborate = uitgebreid
comprehensive = uitgebreid
abundance = overvloed
lavish = overdadig, buitensporig
numerous = talrijk
huge = enorm
vast = enorm
untold = ongekend, onmetelijk
merely = slechts, alleen
negligible = verwaarloosbaar
narrow = smal
gorgeous = prachtig
bleak = troosteloos
trivial = onbelangrijk
superficial = oppervlakkig
moderate = matig
superfluous = overbodig
incoherent = onsamenhangend
plausible = aannemelijk
appropriate = gepast, geschikt
outrageous = schandalig
atrocious = vreselijk, zeer slecht
hideous = afgrijselijk
harsh = streng
poignant = schrijnend, droevig
virtually = vrijwel, praktisch
rapid = snel
swift = snel
to surpass = overtreffen
increasingly = steeds meer
invariably = altijd
potential = mogelijk
consistently = consequent, steeds
genuine = echt
distinct = verschillend
species = soort, diersoort
gender = geslacht
mammal = zoogdier
paw = poot, klauw
bug = insect
cockroach = kakkerlak
caterpillar = rups
fur = bont
breed = ras
progeny = nageslacht
vermin = ongedierte
plain = vlakte
glacier = gletsjer
stem = stengel
shamrock = klaverblad
maple = esdoorn
fragrance = geur
subconscious = onderbewustzijn
to mutilate = verminken
mortality = sterfte, sterftecijfer
famine = hongersdood
predator = roofdier
savage = woest
vulture = gier
to breed = fokken
fertile = vruchtbaar
to nurture = verzorgen, opvoeden
soil = aarde
rural = landelijk
endangered = bedreigd, met uitsterven bedreigd
extinct = uitgestorven
captivity = gevangenschap
to exterminate = uitroeien
to take shelter = schuilen
prey = prooi
to devour = verslinden
to wander = zwerven, rondzwerven
to stroke = aaien
to sigh = zuchten
to puke = overgeven
junction = kruispunt
traffic jam = verkeersopstopping
speed ramp = verkeersdrempel
verge = berm
congestion = opstopping
pace = snelheid
altitude = hoogte
right of way = voorrang
rush hour = de spits, het spitsuur
to exceed = overschrijden
prohibited = verboden
convertible = cabriolet
casualty = slachtoffer
collision = botsing
to skid = slippen
bend = bocht
to avert = voorkomen
cautious = voorzichtig
to commute = forenzen
destination = bestemming
itinerary = reisplan, reisbeschrijving
to be due = moeten aankomen
carriage = wagon
aviation = luchtvaart
vehicle = voertuig
maintenance = onderhoud
cargo = lading
to dazzle = verblinden
valid = geldig
to stroll = slenteren
to roam = zwerven
to come across = toevallig tegenkomen
coach = touringcar
fare = tarief, kaartje
leaflet = folder
to assemble = zich verzamelen
to abandon = verlaten
to disembark = van boord gaan
pit stop = (korte) tussenstop
hitchhiker = lifter
contest = wedstrijd (met jury)
contestant = deelnemer (aan wedstrijd)
to compete = deelnemen (aan wedstrijd)
competitive = prestatiegericht
impartial = onpartijdig
substitute = invaller, vervanger
pitch = veld, sportveld
grandstand = tribune
tournament = toernooi
martial arts = oosterse vechtsporten
event = gebeurtenis
challenge = uitdaging
pursuit = bezigheid
to subscribe to = abonneren op
suspense = spanning
jigsaw = puzzel
dice = dobbelstenen
stakes = inzet
achievement = prestatie
equipment = uitrusting
attempt = poging
endurance = uithoudingsvermogen
stamina = uithoudingsvermogen
strength = kracht
to strive for = streven naar
adept = bekwaam
leading part = hoofdrol
unparalleled = ongeëvenaard
invincible = onoverwinnelijk
victory = overwinning
defeat = nederlaag
effort = inspanning
draw = gelijkspel
to award = toekennen
premier league = eredivisie, hoogste voetbalcompetitie
runner-up = tweede
trainers = sportschoenen
tracksuit = trainingspak
to dash = rennen, hardlopen
gear = spullen, uitrusting
to announce = aankondigen
to convey = meedoen, overbrengen
to propose = voorstellen
to endorse = goedkeuren
to preach = preken
tabloid = roddelblad
headlines = koppen, krantenkoppen
topic = onderwerp
slip of the tongue = verspreking
issue = kwestie
ratings = kijkcijfers
to highlight = benadrukken
newsagent = kiosk, krantenverkoper
editor = redacteur
latter = laatstgenoemde
data = gegevens
abbreviation = afkorting
to browse = bladeren
survey = enquête, onderzoek
poll = opiniepeiling
to indicate = te kennen geven
to define = omschrijven
to derive from = afleiden van
to imply = blijken uit, laten doorschemeren
assertion = bewering
to decline = weigeren
to evade = ontwijken
significance = belang
incomprehensible = onbegrijpelijk
oral = mondeling
verbal = mondeling
to emphasize = benadrukken
to contradict = tegenspreken
in italics = cursief, schuingedrukt
to persuade = overhalen
to assure = verzekeren
to acknowledge = erkennen
pledge = plechtige belofte
gesture = gebaar
virtue = deugd
self-esteem = eigenwaarde, zelfrespect
sincere = oprecht
sensible = verstandig
modest = bescheiden
thoughtful = attent
benevolent = vriendelijk, behulpzaam
squeamish = overgevoelig, gauw bang
shrewd = slim
meticulous = nauwkeurig
inhibited = geremd
to persevere = doorzetten
reliable = betrouwbaar
mature = rijp, volwassen
obedient = gehoorzaam
bold = moedig
prudent = wijs, verstandig
down-to-earth = nuchter, praktisch
aspiring = ambitieus
pride = trots
anxiety = bezorgdheid
to be inclined to = de neiging hebben om
custom = gewoonte (van een volk)
sleazy = vies en goedkoop
to brag = opscheppen
smug = zelfgenoegzaam, te tevreden over zichzelf
perilous = zeer gevaarlijk
conceited = verwaand
insolence = onbeschoftheid
offensive = beledigend
prejudiced = bevooroordeeld
vain = ijdel
stingy = gierig, vrekkig
ruthless = meedogenloos
indifferent = onverschillig
greedy = hebzuchtig
gloomy = somber
compulsive = dwangmatig
odd = vreemd
reckless = roekeloos
funds = geld
to allocate = toewijzen, toekennen
to purchase = kopen
deposit = aanbetaling
to estimate = schatten
prosperous = welvarend
affluent = rijk
to boom = bloeien
to thrive = bloeien
destitute = berooid, zonder bezittingen
slump = crisis, diep dal
deficit = tekort, financieel tekort
cut = bezuiniging
to soar = omhoogschieten
to deduct = aftrekken
booth = kraampje
corporation = bedrijf
viable = levensvatbaar, uitvoerbaar
board = bestuur
proprietor = eigenaar (van een zaak)
incentive = stimulans
merchandise = koopwaar
stock = voorraad
stock exchange = aandelenbeurs, beurs
commerce = handel
liability = verantwoordelijkheid (om te betalen)
supplier = leverancier
shortage of = tekort aan, gebrek aan
refund = vergoeding
bargain = koopje
billboard = reclamebord
to target (at) = richten op
turnover = omzet
revenue = inkomsten (overheid, bedrijf)
belongings = bezittingen
legacy = erfenis
heir = erfgenaam
rate = tarief
interest = rente
to impose = opleggen
to implement = uitvoeren
to apply to = toepassen op
to erect = bouwen
to take apart = uit elkaar halen
adjustment = aanpassing
to measure = meten
scrutiny = nauwkeurig onderzoek
findings = conclusies
breakthrough = doorbraak
dimensions = afmetingen
Rectangular = rechthoekig
trial and error = vallen en opstaan
inventive = vindingrijk
proponent = voorstander
wire = kabel
fabric = stof
concrete = beton
marble = marmer
gear = versnelling
gauge = peil, meter, peilglas
appliance = apparaat
hinge = scharnier
hose = waterslang
lever = hefboom
to detect = ontdekken, waarnemen
to generate = opwekken
friction = wrijving
to contain = bevatten
manually = met de hand
radiation = straling
corrosion = roest
detergent = wasmiddel, afwasmiddel
ray = straal
X-ray = röntgenfoto
to recharge = opladen
proliferation = groei, toename
to expand = uitzetten
to dilute = verdunnen, aanleggen
range = reeks
gravity = zwaartekracht
artefact = kunstvoorwerp
sculptor = beeldhouwer
tapestry = wandkleed
china = porselein
cabinet = glazenkast, pronkkast
curator = museumbeheerder
preface = inleiding, voorwoord
guotation = citaat
proverb = spreekwoord
synopsis = samenvatting
abridged = ingekort
witty = geestig
fictitious = fictief, verzonnen
protagonist = hoofdpersoon
villain = schurk
narrator = verteller
narrative = verhaal
adaptation = bewerking
acquisition = aankoop, aanwinst
pageant = optocht
box office = kassa (theater of bioscoop)
blockbuster = kaskraker
shortlisted = genomineerd
to meet with critical acclaim = door de critici toegejuicht
to depict = beschrijven
to portray = beschrijven
renowned = beroemd
stature = status, formaat
outstanding = uitstekend
celebrated = gevierd
cast = acteurs, rolbezetting
to feature = in de hoofdrol hebben
rerun = herhaling (op tv)
draft = versie, ontwerp
outline = overzicht
to compile = samenstellen
vintage = zeer goed (van een bepaald jaar)
contemporary = hedendaags
indigenous = autochtoon, oorspronkelijk
to restore = restaureren
polluter = vervuiler
litter = afval
disposal = het weggooien, het opruimen
disposable = wegwerp-, wegwerp
natural resources = natuurlijke hulpbronnen
exploitation = gebruik
ecological = milieu-, milieu
conservation = milieubeheer
to preserve = behouden, beschermen
objective = doel
site = terrein
bank = oever
edge = rand
abyss = afgrond
slope = helling
spot = plek
GM food = genetisch gemanipuleerd voedsel
edible = eetbaar
to yield = opleveren
to sow = zaaien
drought = droogte
flood = overstroming
to deluge = overstromen
forecast = voorspelling
humidity = vochtigheid
vapour = damp
to thaw = dooien, doen smelten
demand for = vraag naar
layer = laag
current = stroom, stroming
shallow = ondiep
rough = ruw
universe = heelal
infinite = oneindig
global = wereldomvattend
hemisphere = halfrond
power station = elektriciteitscentrale
toxic = giftig
hazardous = gevaarlijk
odour = geur, stank
labourer = arbeider
executive = directeur, leidinggevende
clerical = administratief
contractor = aannemer
apprenticeship = stage
enterprise = onderneming
works = fabriek
to merge = fuseren
to outsource = uitbesteden
occupation = beroep
to recruit = werven
to expire = aflopen, eindigen
demanding = veeleisend
accountable = verantwoordelijk
diligent = ijverig
conduct = gedrag
strike = staking
shift = ploeg, dienst
to assign = opdragen
to designate = aanwijzen, aanstellen
to obtain = verkrijgen
to exert = uitoefenen
strenuous = zwaar, inspannend
to accomplish = bereiken
redundancies = ontslagen, werklozen
to dismiss = ontslaan
to resign = ontslag nemen
post = baan
union = vakbond
vacany = vacature
term = voorwaarde
prerequisite = vereiste
disposal = beschikking
to participate = deelnemen
job centre = arbeidsbureau
employment agency = uitzendbureau
temp = uitzendkracht
to do for a living = voor de kost doen
merit = kwaliteit
benefit = uitkering
sollicitor = advocaat
magistrate = politierechter (voor lichtere zaken)
defendant = verdachte
perpetrator = dader
an accessory to = medeplichtig aan
charged with = beschuldigd van
plea = pleidooi
caution = waarschuwing
clue = aanwijzing
to pursue = achtervolgen
to seize = grijpen, beetpakken
parole = voorwaardelijke invrijheidstelling
juvenile delinquency = jeugdcriminaliteit
penitentiary = gevangenis
immate = gevangene
to confine to = opsluiten in
to detain = vasthouden
to detox = afkicken
to combat = bestrijden
to acquit = vrijspreken
to convict of = veroordelen voor, schuldig bevinden aan
crucial = erg belangrijk
illicit = onwettig
penalty = straf
custody = hechtenis
to prosecute = vervolgen
to release = vrijlaten
to patrol = patrouilleren, toezicht houden
to stab = (met een mes) steken
to strangle = wurgen
homicide = moord, doodslag
sexual harassment = ongewenste intimiteiten
menace = bedreiging
to trespass = op verboden terrein zijn
to deceive = bedriegen
impostor = oplichter
crook = oplichter
accomplice = medeplichtige
riot = rel
bail = borgtocht
the polls = de stembus
outcome = uitslag
administration = regering
House of Commons = Tweede Kamer, Lagerhuis
House of Lords = Eerste Kamer, Hogerhuis
Labour party = arbeidspartij, (ongeveer) PvdA
alliance = verbond
treaty = verdrag
domestic = binnenlands
progressive = progressief, veranderingsgezind
representative = vertegenwoordiger
adversary = tegenstander
Royals = leden van de koninklijke familie
knight = ridder
to suppress = onderdrukken
rebellion = opstand
dispute = geschil
exile = ballingschap
civil = burger-
councillor = raadslid
proposal = voorstel
constitution = grondwet
scheme = project
expenditure = uitgaven
legislation = wetgeving
sanction = strafmaatregel
prohibition = verbod
secular = wereldlijk, niet-kerkelijk
clergy = geestelijkheid
vicar = dominee
sermon = preek
monastery = klooster
divine = goddelijk
crusade = kruistocht
sacred = heilig
deity = god, godheid
salvation = verlossing
to baptize = dopen
afterlife = hiernamaals
apocalypse = einde van de wereld
to anticipate = voorzien, verwachten
to presume = vermoeden, aannemen
assumption = veronderstelling
To resolve = oplossen
to honour = eren
devoted = toegewijd
to comfort = troosten
to tempt = verleiden
to cherish = koesteren
to regard as = beschouwen als
controversial = omstreden, geruchtmakend
to recall = zich herinneren
to distract = afleiden
to evoke = oproepen
averse to = afkerig van
to resent = kwalijk nemen
to glare = boos kijken
to deplore = betreuren
to question = in twijfel trekken
to alarm = verontrusten
to boast = opscheppen
conscience = geweten
superstitious = bijgelovig
narrow-minded = bekrompen
elated = verrukt
to acquiesce in = instemmen met, zich neerleggen bij
to disapprove of = afkeuren
to condemn = veroordelen, sterk afkeuren
scorn = minachting
fierce = woest
to harass = lastigvallen
to slap = slaan
to compel = dwingen
to urge = dringend verzoeken
to flatter = vleien
to cope with = aankunnen
to grumble = mopperen
to attempt = pogen
to endeavour = proberen
preoccupied = in beslag genomen (geestelijk)
meanwhile = intussen
in due course = tezijnertijd
after all = immers
thus = dus, aldus
as a matter of fact = in feite
consequently = als gevolg daarvan
provided, provided that = mits, op voorwaarde dat
on account of = vanwege
owing to = vanwege
all in all = alles bij elkaar
initially = aanvankelijk
eventually = uiteindelijk, ten slotte
ancient = heel oud
previously = daarvóór, eerder
prior to = voorafgaand aan
beforehand = van tevoren
towards = tegen
current = huidig
present = huidig
premature = voorbarig
formerly = vroeger
annual = jaarlijks
eternal = eeuwig
rarely = zelden
occasionally = af en toe
temporary = tijdelijk
perpetual = eeuwig
subsequently = vervolgens
simultaneously = tegelijkertijd
previous = vorig
prospective = aanstaand, potentieel
impending = dreigend
at hand = op handen, heel dichtbij
fortnight = veertien dagen
decade = decennium, tien jaar
era = tijdperk
to postpone = uitstellen
unprecedented = ongekend
dawn = dauw, dageraad
dusk = schemering