Basiswoordenlijst 2 boni 1-118

Bij methode New Headway English Course aangemaakt op 24-02-2023 door plivia en inmiddels 219 keer bekeken.
Leerjaar: 5 Niveau: vwo

Vragen

a means = een middel
a plea = excuus, pleidooi
accordingly = in overeenstemming met
acquisition = aanwinst
actual = echt
aid = hulp
alien = vreemdeling
alley = steeg
ally = bondgenoot
appalling = slecht
appendix = blindedarm
application = sollicitatie
ascertain = nagaan
assemble = samenkomen
assumption = veronderstelling
atrocious = gruwelijk
beyond = voorbij
bound to = zeker
boundary = grens
brisk = vlot
commitment = betrokkenheid, verplichting
commodity = artikel
compassion = medelijden
compile = verzamelen
complement = bekroning
complexion = uiterlijk
comply = gehoorzamen
compulsion = verplichting
condense = inkorten
confine = beperken
confirm = bevestigen
conform = zich aanpassen
consent = instemming
consist = afhangen van
consistent = consequent
conspicuous = opvallend
consumer = consument
contagious = besmettelijk
contaminate = besmetten
convenient = geschikt
current = huidig
damning = belastend
decay = verval
dedicate = toewijden
deflect = afleiden
detain = aanhouden
diminish = verminderen
dispose of = zich ontdoen van
disposed = bereid
disprove = weerleggen
distort = verstoren
draw upon = een beroep doen op
dubious = dubieus
elicit = uitlokken
eligible = geschikt
embody = belichamen
embrace = omarmen
emphasize = benadrukken
encroach = opdringen
endorse = beamen
endure = doorstaan
enforce = afdwingen
enhance = versterken
entertain = vermaken
establish = vaststellen
estimate = schatten
evaluate = beoordelen
excessive = buitensporig
exist = bestaan
fabric = structuur
facilitate = vergemakelijken
fasten = vastmaken
feminine = vrouwelijke manier van doen
forfeit = verspeeld
fortify = beschermd door
frantic = dol
generate = opwekken
grave = ernstige
harbour = haven
hazardous = gevaarlijk
huge = reusachtig
identify = identificeren
illuminate = verlicht
immodest = onfatsoenlijk
impact = invloed
imperative = noodzakelijk
implicit = impliciet
in connection with = in verband met
in what respect = in welk opzicht
edible = eetbaar
indecent = onbeschaafd
indicate = aanwijzen
indispensable = onmisbaar
infer = conclusies trekken
ingenious = ingenieus
inherent = eigen aan
inhibited = geremd
injure = verwonden
insist = eisen
lack = gebrek
lenient = soepel
magnitude = grootte
manifest = duidelijk maken
menace = bedreiging
merciful = genadig
merely = slechts
mill, plant, factory = fabriek
misfortune = pech
modify = aanpassen
moist = vochtig
muscle = spier
muster = bijeenkomen
mutual = wederzijds
notion = concept
nurture = opvoeden
obtain = bemachtigen