Hoofdstuk 14 - fdstuk 14

Bij methode Basic Business Words aangemaakt op 08-03-2023 door anna en inmiddels 129 keer bekeken.
Leerjaar: 1 Niveau: hbo

Vragen

munteenheid = currency
wisselen voor / tegen = change into / to
bankbiljet = banknote
waarde = value
munt = coin
Britse pond = sterling
lenen van = to borrow from
rente = interest
(be)rekenen = to charge
procent = per cent
lenen aan = to lend to
lening = loan
afsluiten = to take out
afbetalen = to repay
looptijd = term
om te = in order to
bankrekening = bank account
rekening-courant = current account
sparen = to save
spaargeld = savings
spaarrekening = savings account
rentetarief = interest rate
storten op = to deposit into
storting = deposit
filiaal = branch
klant = client
dienst = service
opnemen = withdraw
opname = withdrawal
geldautomaat = cash machine / ATM
afkorting = abbreviaton
bankbediende = bank employee
bankpas = bank card
pincode = PIN
saldo = balance
positief saldo = credit balance
negatief saldo = debit balance
rood staan = to be in the red
het tegoed overschrijden = to overdraw
saldo tekort = overdraft
rekeningafschrift = statement
rekeninghouder = account holder
wisselkoers = exchange rate
huidige = current
hypotheek = mortgage
een hypotheek nemen = take a mortgage
zekerheid = security
gezamenlijk = joint
aflossen = redeem / pay off
vervaldag = due date
vergoeding = fee
afsluitingsprovisie = arrangement fee
vast rente tarief = fixed interest rate
verhogen = raise / increase
verhoging = increase
verlagen = decrease / lower
verlaging = decrease
krediet = credit
verlenen = grant
aanvragen = Apply for
formulier = form
bezitten = own
eigenaar = owner
aandeel = share / stock
aandelenkoers = share price
snel = rapid
schommelen = fluctuate
schommeling = fluctuation
instorten = collapse / crash
beïnvloeden = affect / influence
gebeurtenis = event
aandelenbeurs = stock exchange
aandelenmarkt = stock market
zich herstellen = recover / pick up
herstel = recovery
beleggen / investeren = invest
belegging / investering = investment
belegger = investor
belangstelling = interest
obligatie = debenture / bond
veilig = secure
aandeelhouder = shareholder
dividend = dividend
effecten = securities
opleveren = yield
rendement / opbrengst = yield / return
winst = profit
winstgevend = profitability
lucratief = lucrative
winst maken = make a profit
gemiddeld = average
verliezen = lose
verlies = loss
verlies lijden = suffer / make a loss
met verlies = at a loss
met winst = at a profit
terug investeren = plough back
beurshandelaar = stockbroker
beleggingsmaatschappij = investment company
beleggingsfonds = investment fund / unit trust
advies = advice
adviseren = to advise
uitgeven = issue
uitgifte / emissie = issue
overtekend = oversubscribed
aanzienlijk = considerable
licht = slight
genoteerd staan = to be listed / quoted
beursgenoteerd bedrijf = listed / quoted company
speculeren = speculate
handelen = trade
handelen met voorkennis = insider trading
voorkennis = insider knowledge
risico = risk
risico lopen = run a risk
riskeren = risk
riskant = risky
spreiden = diversify
financieel = financial
financiën = finance
minister van Financiën = Chancellor
Ministerie van Financiën = Treasury
stijgen = increase / rise
verhogen = increase
verlagen = decrease / reduce
prijsverlaging = price reduction
prijsverhoging = price cut
daling = fall / drop
door / vanwege = due to
rijk = wealthy
rijkdom = wealth
welvaart = prosperity
welvarend = prosperous
floreren = flourish
kredietwaardig = solvent
kredietwaardigheid = solvency
liquiditeit = liquidity
vermogen = ability
zich veroorloven = to afford
betaalbaar = affordable
gebrek aan = lack of
zwaar = heavy
bedrijfsresultaten = trading results
quitte spelen = break even
in waarde stijgen = appreciate
waardestijging = appreciation
in waarde dalen = depreciate
waardedaling = depreciation
armoede = poverty
schuldig zijn = owe
schuld = debt
bedrag = amount
bedragen = amount to
ten bedrage van = the amount of
failliet gaan = go bankrupt
faillissement = bankruptcy
failliet gaan = fail / go bust
faillissement = failure
vermijden = avoid
zijn verplichtingen nakomen = meet one's obligations
verplichting = commitment
wanbeleid = mismanagement
gevolg = consequence
te wijten zijn aan = to be due to
dwingen = force
oplossen = solve
te wijten aan = owing to
kredietcrisis = credit crunch
crediteur = creditor
surcéance van betaling = suspension of payment
gezond = sound
onvermijdelijk = inevitable
tegenslag = setback
meevaller = windfall
ernstig = sévère
financieren = fund / finance
fondsen = funds
balans = balance sheet
winst en verliesrekening = profit and loss account
opmaken / opstellen = draw up
activa en passiva = assets and liabilities
boekhouder = bookkeeper
boekhouding = bookkeeping
accountant = accountant
boekhoudafdeling = accounts department
controleren = audit
jaarlijks = annual
accountantscontrole = audit
externe accountant = auditor
onderzoeken / controleren = examine
registeraccountant = chartered accountant
jaarrekening = annual accounts
boekjaar = financial year
jaarverslag = annual report
cijfer = figure
debiteuren = accounts receivable
crediteuren = accounts payable
economie = economy
economie (vak) = Economics
econoom = economist
bedrijfseconomie = business economics
commerciële economie = commercial economics
economisch = economic
zuinig = economical
bezuinigen = economise
opkomende economie = emerging economy
begroting = budget
overschrijden = exceed
uitgeven = spend
uitgaven = expenditure
kosten = expenses
bezuiniging = cutback
bezuinigingsmaatregel = austerity measure
groot / ingrijpend = major
tekort = deficit
geleidelijk = gradually
ondanks = despite
vooruitzichten = prosepcts / outlook
op lange termijn = in the long term
op korte termijn = in the short term
inflatie = inflation
inflatiepercentage = inflation rate
meten = measure
bestrijden = fight / combat
beleid = policy
nadruk = emphasis
benadrukken = emphasize
bekritiseren = criticise
kritiek = criticism
criticus = critic
rekening houden met = take into account
aanpassen = adjust
aanpassing = adjustment
levensstandaard = standard of living
kosten van levensonderhoud = cost of living
vanwege / door = owing to / because of
aanpassen = adapt
besteedbaar inkomen = disposable income
bron = source
export = export
exporteren = to export
import = import
importeren = to import
oogst = harvest
hongersnood = famine
vaak voorkomen = be common
zuivelproducten = dairy products
verbieden = ban
verbod = ban
opheffen = lift
achterblijven = lag behind
recessie = recession
teken = sign
voorspellen = predict
voorspelling = prediction
voorspelbaar = predictable
groeien = grow
groei = growth
voorspellen = forecast
volgens = according to
bedrijfstak = industry
landbouw = agriculture
baseren = to base
laatste = latest
wijzen op = indicate
aanwijzing = indication
overheidsuitgaven = public spending
beperken = curb
rijkdommen = resources
grondstof = raw material
schaars worden = become scarce
exploiteren = exploit
exploitatie = exploitation
subsidie = subsidy / grant
subsidiëren = subsidise
Europese Unie = European Union
overschakelen op = switch to
commodities = commodities