Hoofdstuk 5 - overhoring heel unit 5

Bij methode Go for it! deel 1 aangemaakt op 10-10-2022 door sara en inmiddels 261 keer bekeken.
Leerjaar: 1

Vragen

robbery = beroving;overval
officer = agent
pond = vijver
path = pad
suddenly = plotseling
to jump = springen
bush = struik
really = echt waar
to describe = omschrijven
fairly = tamelijk
strange = vreemd
to take off = afhouden van
exit = uitgang
actually = eigenlijk
to seem = lijken
van = bestelwagen
gate = poort
entrance = ingang
playground = speeltuin
interesting = interessant
extraordinary = buitengewoon
great = fantastisch
What's up? = Wat is er aan de hand?
Oh dear, how awful. = Ach, wat erg.
Beg your pardon? = pardon?
I guess so. = Ik denk het wel.
What exactly did you see? = Wat heb je precies gezien?
It seemed a strange handbag to me. = Het leek me een vreemde handtas.
It was shaped like an apple = Het had de vorm van een appel.
It had a strange colour. = Het had een vreemde kleur.
Could you say that again please? = Kun je dat alsjeblieft opnieuw zeggen?
Now you mention it. = Nu u het zegt.
That's a relief. = Dat is een opluchting.
to hang out = rondhangen
to drop litter = afval achterlaten
to vandalise = vernielen
to scare = bang maken
tidy = netjes
politician = politicus
community group = buurtcomité
meeting = bijeenkomst
to talk = praten
issue = zaak
run down = in slechte staat
decent = fatsoenlijk
to gather = bij elkaar komen
car park = parkeerplaats
antisocial = asociaal
behaviour = gedrag
safe = veilig
difference = verschil
annoying = irritant
to emberrass = voor paal zetten
equipment = speeltoestellen
freedom = vrijheid
to hurt = pijn doen
to reckon = denken
spokesman = woordvoerder
to hire = huren
skate = rolschaats
size = maat
to fetch = halen
chin = kin
To trust = vertrouwen
chrash helmet = helm
nasty = lelijk
kneepad = kniebeschermer
discount = korting
to look = eruitzien
trick = truc
somersault = salto
wuss = bangerik
to watch out = uitkijken
ice cream staal = ijscokraam
giant = reusachtig
leap = sprong
mankind = mensheid
to hit = raken
I'm a five and he's an eight. = Ik heb maat vijf en hij heeft maat acht.
Stop worrying! = Maak je niet zo druk!
You'll be fine. = Het komt wel goed met je.
What do you mean? = Wat bedoelt u?
You're yoking, aren't you? = U maakt een grapje zeker?
You look smart with your helmet on! = Je ziet er goed uit met je helm op!
How exciting! = Wat spannend!
I've got the hang of it. = Ik heb de slag te pakken.
I can't believe it. = Niet te geloven.
I'm amazed. = Ik sta versteld.
I can't hear you. = Ik kan je niet verstaan.
Can you speak up? = Kun je wat harder praten?
to disappear = verdwijnen
past = voorbij;verleden;gebeurd
to plug into = aansluiten op
reason = reden
to wake up = wakker worden
to become = worden
to get along with = opschieten met
mostly = in het algemeen
glad = blij
comfortable = op zijn gemak
even = zelfs
twice = twee keer
to make sense = verstandig zijn
tiny = piepklein;klein
insane = krankzinnig
to improve = verbeteren
ramp = helling