Hoofdstuk 25 - Agriculture

Bij methode Engels Idioom aangemaakt op 24-08-2021 door sara en inmiddels 408 keer bekeken.
Leerjaar: 4 Niveau: vwo

Vragen

agriculture = landbouw
agricultural = landbouw-
to cultivate = bebouwen
tenant = pachter / huurder
harvest / crop = oogst
crop = gewas
soil = grond / aarde
fertile = vruchtbaar
fertiliser = kunstmest
fertility = vruchtbaarheid
meadow = weide
herd = kudde
flock = kudde (schapen)
manure = mest
grape = druif
vine = wijnstok
vineyard = wijngaard
to destroy = vernietigen / verwoesten
pest = ongedierte
pesticide = verdelgingsmiddel
to subsist on = bestaan van
subsistence = bestaan
to facilitate = vergemakkelijken
pasture = weide
to reap = maaien / oogsten
remote = afgelegen
barren = onvruchtbaar
peasant = kleine boer