Hoofdstuk 2 - Focus Vocabulary Unit 2

Bij methode New Contact deel 2 aangemaakt op 02-01-2021 door emma en inmiddels 460 keer bekeken.
Leerjaar: 4 Niveau: aso

Vragen

a detective = een detective
an apartment = een appartement, flat
a slander = een lasterpraatje
to get rid of = zich ontdoen van
an outcry = een (openbaar) protest
a biographer = een biograaf
to solve = oplossen
the culprit = de schuldige
a crime = een misdaad
a lie = een leugen
respect = respect
to handle = ter hand nemen
a murder case = een geval van moord
to treat = behandelen
a police officer = een politie-inspecteur
with all due respect = met de verschuldigde eerbied
addicted to = verslaafd aan
a bullet = een kogel
a sleuth = een detective
to astonish = verbazen
a deduction = een gevolgtrekking
an investigation = een onderzoek
a murder = een moord
a murderer = een moordenaar
the inspector = de inspecteur
cooperation = medewerking
the abductor = de ontvoerder
to receive = krijgen
a blow = een slag
dead = dood
to investigate = onderzoeken
a coincidence = een samenloop van omstandigheden
the disappearance = de verdwijning
the favourite = de favoriet
to chase = achterna zitten
to beckon = wenken
to catch = vatten
to disappear = verdwijnen
to bribe = omkopen
honest = eerlijk
to check = controleren
to fear = vrezen
to attack = aanvallen
an assault = een overval
to defend = verdedigen
an acquaintance = een kennis
to suspect = verdenken
to arrest = aanhouden
to bet on horses = wedden op paarden
the main suspect = de hoofdverdachte
the investigation = het onderzoek
a bet = een weddenschap
to confess = bekennen
to deny = ontkennen
responsible = verantwoordelijk
to inflict = veroorzaken
to die = sterven
unsolved = onopgelost
to drug = drogeren
to abduct = ontvoeren
to be involved = betrokken zijn
an accomplice = een medeplichtige
the victim = het slachtoffer
to bully = pesten
to damage = beschadigen
to be to blame = schuldig zijn
an expectation = een verwachting
to frustrate = frustreren
furious = woedend
curious = nieuwsgierig
to search = onderzoeken
to take place = plaats vinden
to compare = vergelijken
an impression = een indruk, spoor
a mark = een spoor, merkteken
a track = een spoor
to relieve = opluchten
to puzzle = in de war brengen
to insist = aandringen
an explanation = een uitleg