Hoofdstuk 4 - Woordjes hoofdstuk 4

Bij methode All right! deel 1 aangemaakt op 22-05-2023 door anna en inmiddels 87 keer bekeken.
Leerjaar: 2 Niveau: havo

Vragen

neightbourhood = wijk
bet = wedden
sponsored = die gesponsord wordt
even though = ook al
think up = verzinnen
home-baked = zelfgebakken
energetic = inspannend
knit = breien
jumper = trui
lucky them = wat hebben zij een geluk
education = opleiding
possessions = bezittingen
advertise = adverteren
lamppost = lantaarnpaal
charity = liefdadigheid
developing country = ontwikkelingsland
speak out = opkomen voor
safe = veilig
skilled = vaardig
equal = gelijk
sign = handtekening zetten
get involved = erbij betrokken raken
victim = slachtoffer
natural disaster = natuurramp
over = meer dan
vaccinate = inenten
local = plaatselijk
pity = medelijden
admiration = bewondering
shape = vorm
news programme = nieuwsprogramma
reporter = journalist
rescue = redding
flame = vlam
run an errand = een boodschap doen
earthquake = aardbeving
realise = realiseren
confusion = verwarring
government = regering
option = optie
work out = uitwerken
promote = bevorderen
campaign = campagne
collect money = geld inzamelen
generously = royaal
My pleasure = graag gedaan
just a bit = een klein beetje
instead = in plaats van
add up = opstellen
seem = lijken
relegie = religion
moskee = mosque
tempel = temple
droevig = sad
geld inzamelen = raise money
vermoeiend = tiring
buren = neightbours
kraampje = stall
verkopen = sell-sold-sold
bakken = bake
cake = cake
ook = as well
zin hebben om = fancy
stem = voice
Griekenland = Greece
honger = hunger
lijden = suffer
armoede = poverty
oneerlijk = unfair
doel = goal
contant = cash
vrijwilliger = volunteer
uitgeven = spend-spent-spent
noodgeval = emergency
gratis = for free
te paard = on horseback
te voet = on foot
verpleegkundige = nurse
mazelen = measles
anders = otherwise
zelfs als = even if
echter = however
wanneer dan ook = at any time
brandweer = fire department
ergens zeker van zijn = be sure
brengen = take-took-token
treffen = hit-hit-hit
schudden = shake-shook-shaken
rennen = run-ran-run
gaan = go-went-gone
vernietigen = destroy
brand = fire
bouwen = build-built-built
situatie = situation
familielid = relative
aardig = kind
tekenen = draw-drew-drawn
hopen = hope
zeker weten = absolutely
doneren = make a donation
om iemand geven = care about
ver weg = far away
geweldig = wonderful
terwijl = while
prijs = prize
ontwerpen = design
winst = profit