Hoofdstuk 4 - Woordjes hoofdstuk 4
Bij methode All right! deel 1 aangemaakt op 22-05-2023 door anna en inmiddels 159 keer bekeken.
Leerjaar: 2
Niveau: havo
Vragen
neightbourhood = wijk bet = wedden sponsored = die gesponsord wordt even though = ook al think up = verzinnen home-baked = zelfgebakken energetic = inspannend knit = breien jumper = trui lucky them = wat hebben zij een geluk education = opleiding possessions = bezittingen advertise = adverteren lamppost = lantaarnpaal charity = liefdadigheid developing country = ontwikkelingsland speak out = opkomen voor safe = veilig skilled = vaardig equal = gelijk sign = handtekening zetten get involved = erbij betrokken raken victim = slachtoffer natural disaster = natuurramp over = meer dan vaccinate = inenten local = plaatselijk pity = medelijden admiration = bewondering shape = vorm news programme = nieuwsprogramma reporter = journalist rescue = redding flame = vlam run an errand = een boodschap doen earthquake = aardbeving realise = realiseren confusion = verwarring government = regering option = optie work out = uitwerken promote = bevorderen campaign = campagne collect money = geld inzamelen generously = royaal My pleasure = graag gedaan just a bit = een klein beetje instead = in plaats van add up = opstellen seem = lijken relegie = religion moskee = mosque tempel = temple droevig = sad geld inzamelen = raise money vermoeiend = tiring buren = neightbours kraampje = stall verkopen = sell-sold-sold bakken = bake cake = cake ook = as well zin hebben om = fancy stem = voice Griekenland = Greece honger = hunger lijden = suffer armoede = poverty oneerlijk = unfair doel = goal contant = cash vrijwilliger = volunteer uitgeven = spend-spent-spent noodgeval = emergency gratis = for free te paard = on horseback te voet = on foot verpleegkundige = nurse mazelen = measles anders = otherwise zelfs als = even if echter = however wanneer dan ook = at any time brandweer = fire department ergens zeker van zijn = be sure brengen = take-took-token treffen = hit-hit-hit schudden = shake-shook-shaken rennen = run-ran-run gaan = go-went-gone vernietigen = destroy brand = fire bouwen = build-built-built situatie = situation familielid = relative aardig = kind tekenen = draw-drew-drawn hopen = hope zeker weten = absolutely doneren = make a donation om iemand geven = care about ver weg = far away geweldig = wonderful terwijl = while prijs = prize ontwerpen = design winst = profit