Hoofdstuk 3 - Unit 3 alle woordjes en zinnetjes
Bij methode All right! deel blablabla aangemaakt op 23-03-2020 door mats en inmiddels 711 keer bekeken.
Leerjaar: 2
Niveau: havo/vwo
Vragen
bargain = koopje sheepskin = schapenvacht fad = rage, modegril fashionable = modieus desperate = wanhopig allowance = zakgeld rubbish = rommel, rotzooi, troep limit = maximum annoy = irriteren excuse = excuus, smoesje latest = nieuwst, meest recent addiction = verslaving actually = echt fountain = fontein wealth = rijkdom outlet = (fabrieks)winkel unpack = uitpakken suitcase = koffer raincoat = regenjas boots = laarzen, hoge schoenen out of fashion = uit de mode wear-wore-worn = dragen comfortable = gemakkelijk (kleding) shopping centre, shopping mall = winkelcentrum gift = cadeau store = opslaan gadget = apparaatje cosmetics = cosmetica electronics = elektronica build-built-built = bouwen good luck = geluk, succes floor = verdieping brand = merk spot = plek tank top = mouwloos T-shirt considering = gezien located = gelegen, gevestigd equator = evenaar humid = vochtig, benauwd resident = inwoner, bewoner catch up with = inhalen top-ranked = hoog(st)geplaatst colour-coordinated = met / in kleuren die goed bij elkaar passen pattern = dessin present = (ver)tonen valid = geldig among = onder, tussen pressure = druk parka = winterjas trousers = broek describe = omschrijven honour = eer take place = plaatsvinden, gebeuren hold-held-held = houden choose-chose-chosen = kiezen autumn = najaar pencil case = pennendoos spend = besteden according to = volgens be tired of = genoeg hebben van sheet = laken seldom = zelden early = jong, vroeg scarf = sjaal gloves = handschoenen influence = invloed independent = onafhankelijk fit in = ergens bij horen stand out = opvallen tribe = groep education = onderwijs keen to = graag willen / heel graag (werken) strict = streng succeed = slagen, succes hebben valuable = waardevol similair to = vergelijkbaar aan show off = pronken met cell phone = mobiele telefoon connect = verbinden taste = smaak probably = waarschijnlijk society = maatschappij population = bevolking belong to = horen bij achieve = bereiken, presteren protect = beschermen goal = doel, doelstelling stress = benadrukken relationship = relatie tool = hulpmiddel acceptable = aanvaardbaar, acceptabel own = bezitten booked up = vol, volgeboekt tournament = toernooi go round to = langsgaan bij try on = passen suit = (goed) staan exciting = spannend get changed = zich omkleden How do I look? = Hoe staat het mij? / Hoe staat het me? What do you think? = Wat vind je ervan? Does this jacket look good on me? = Staat dit jasje me goed? I don't like it. = Ik vind 'm niet mooi. How about pizza? = Wat dacht je van pizza? What about going to a sports event? = Wat vind je ervan om naar een sportevenement te gaan? Shall we go bowling? = Zullen we gaan bowlen? Let's go out for a meal. = Laten we uit eten gaan. Why don't we just stay in and watch a DVD? = Zullen we lekker thuis blijven en een dvd kijken? Would you like something to drink? = Wil je / wilt u iets drinken? Could you come this way please? = Loopt u even mee? Can I help you, Madam? = Kan ik u helpen, mevrouw? Can I get you something to eat perhaps? = Wilt u misschien iets te eten? May I take your coat? = Mag ik uw / je jas aannemen? Are you being served? = Wordt u al geholpen? I rather like this one. It suits you. = Ik vind deze wel mooi. Die staat je goed. That coat doesn't suit you at all. = Die jas staat je helemaal niet. That's a good idea. = Dat klinkt goed. Yes, please. = Ja, graag. No, thank you. = Nee, dank u. / Nee, dank je. Yes, of course. = Ja, natuurlijk. Hmm. I don't know. = Hmm. Ik weet het niet. I'm not interested, thank you. = Ik heb geen interesse, dank u.