Hoofdstuk 1 - A B D F G
Bij methode Trabitour 1-2 HAVO - VWO ed. 4 aangemaakt op 26-09-2022 door Oleavier en inmiddels 294 keer bekeken.
Leerjaar: 2
Niveau: havo/vwo
Vragen
der Name = de naam der Satz / die Sätze = de zin die Grenze = De grens die Haupstadt = de hoofdstad die Karte = de kaart / de plattegrond das Land / die Länder = het land die Niederlande = Nederland aber = maar bedeuten = betekenen beliebt = populair / geliefd Benutzen = gebruiken Deutschland = Duitsland fliegen = vliegen horen = luisteren / horen in der Nähe = in de buurt richtig - falsch = goed - fout schreiben = schrijven und = en wohnen = wonen bunt = gekleurd / bont die Insel / die Inseln = het eiland die Ferien = de vakantie alt - neu = oud - nieuw ankreuzen = aanvinken arbeiten = werken auch = ook eigentlich = eigenlijk es gibt = er is / er zijn fahren = rijden gehen = lopen / gaan gucken = kijken gut - schlecht = goed - slecht Heißen = heten helfen = helpen in den Urlaub fahren = op vakantie gaan jedej Jahr = elk jaar kommen = komen oder = of schon = al sehen = zien der Freund = de vriend die Antwort = het antwoord die Aufgabe = de opdracht die Frage = de vraag die Freundin = de vriendin das Zimmer = de kamer die Nachrichten = het nieuws / journaal fragen = vragen antworten = antwoorden ja - nein = ja - nee klein - groß = klein - groot langweilig = saai lesen = lezen lustig = grappig nett = aardig oft = vaak spannend = boeiend / spannend sprechen = spreken toll = geweldig vergleichen = vergelijken viel - weinig = veel - weinig der Buchstabe / die Buchstaben = de letter der Zwilling / die Zwillinge = de tweeling blöd = stom Das macht Spaß! = Dat is leuk! ein bisschen = een beetje finden = vinden jetzt = nu junge Menschen = jongeren kein = geen die Familie = het gezin das Hobby = de hobby die Eltern = de ouders die Geschwister = de broers en zussen lieben = houden van machen = maken nicht = niet schicken = sturen schon = mooi suchen = zoeken vielleicht = misschien