moeilijkere woorden

Bij methode Finish Up deel 1 aangemaakt op 19-12-2022 door lucas en inmiddels 133 keer bekeken.
Leerjaar: 4 Niveau: vwo

Vragen

to live together, to cohabit = samenwonen
inseparable = onafscheidelijk
to desert, to abandon = in de steek laten
foster parents = pleegouders
stepfather = stiefvader
ancestor = voorouder
to descend (from) = afstammen (van)
descendant = afstammeling
bachelor = vrijgezel
grown-up = volwassen
to regard, to consider = beschouwen
among = onder
to go steady = verkering hebben
to break it off = het uitmaken
guardian = voogd
adultery = overspel
infidelity = ontrouw
adversity = tegenspoed
To resemble, to look like = lijken op
resemblance = gelijkenis
to strike = opvallen
remarkable = opmerkelijk
to owe (to) = te danken hebben (aan)
parental = ouderlijk
orphan = wees
acquaintance, knowledge = kennis
in common = gemeen, gemeenschappelijk
marital = huwelijks-,huwelijks
core = kern
infant = baby, peuter
matrimony = huwelijk
offspring = afstammelingen
casual, superficial = oppervlakkig
lad = knaap
next of kin = naaste familieleden
minor = minderjarige
fellow, bloke, guy, chap = kerel, vent
human = menselijk
appearance = uiterlijk
familiar = bekend, vertrouwd
to expose (to) = blootstellen (aan)
exposure = blootstelling
though, although = hoewel
sight = gezichtsvermogen
to perspire = transpireren
perspiration = transpiratie
to dye = verven (haar / kleding)
obese = zwaarlijvig
obesity = zwaarlijvigheid
slim = slank
to slim = afslanken, afvallen
features = gelaatstrekken
wrinkle = rimpel
graceful = gracieus, sierlijk
limbs = ledematen
fatigue = vermoeidheid
To shiver = huiveren, rillen
lame = mank
to seize = grijpen
flu, influenza = griep
disease, illness = ziekte
contagious, infectious = besmettelijk
to deteriorate = slechter worden
ordinary = gewoon
to consult = raadplegen
to examine = onderzoeken
tranquilliser = kalmeringsmiddel
label = etiket
to ensure = ervoor zorger
kidney = nier
contraception = anticonceptie
contraceptive = anticonceptiemiddel
pregnancy = zwangerschap
maternity = moederschap
paternity = vaderschap
to hurt = pijn doen
to have a fever = koorts hebben
stroke = hersenbloeding
to rehabilitate = revalideren
to prescribe = voorschrijven
prescription = recept
surgeon = chirurg
plastic surgery = plastische chirurgie
surgery = spreekkamer
surgery hours = spreekuur
to perform = uitvoeren, verrichten
general practitioner, GP = huisarts
physician = arts
tissue = weefsel
directions = aanwijzingen, instructies
to bear, to endure = verdragen, uithouden
to operate on = opereren
to tempt = in de verleiding brengen
temptation = verleiding
irresistible = onweerstaanbaar
pharmacy = apotheek
mortal, lethal = dodelijk
(im)mortal = (on)sterfelijk
mortality = sterftecijfer
incurable = ongeneeslijk
mind = geest
Sane = gezond van geest
sanity = geestelijke gezondheid
insane = krankzinnig
insanity = krankzinnigheid
physical = lichamelijk
In spite of, despite = ondanks
to faint, to pass out = flauwvallen
unconscious = bewusteloos
conscious = bij bewustzijn
consciousness = bewustzijn
to revive = reanimeren
to bury = begraven
in accordance with = overeenkomstig
cemetery = begraafplaats
churchyard = kerkhof
tomb = graftombe
coffin = (dood)kist
solemn = plechtig
late, deceased = wijlen, overleden
obituary = in memoriam
epitaph = grafschrift
hereditary = erfelijk
ward = afdeling
malignant = kwaadaardig
germ = bacterie
to distinguish = onderscheiden
distinction = onderscheid
sévère = hevig
sample = monster
to ascertain = vaststellen
asset = waardevol bezit
to get rid of = kwijtraken, afkomen van
sore throat = keelpijn
to relieve, to alleviate, to soothe = verlichten
sanitary = sanitair, hygiënisch
to perish = omkomen
plague = pest
to pay homage, to pay tribute = eer betonen
in vain = tevergeefs
whether, if = of
to educate = opleiden
education = opleiding, onderwijs
nursery school, kindergarten = kleuterschool
comprehensive (school) = scholengemeenschap
grammar school = gymnasium
boarding school = kostschool
survey, outline = overzicht
linguistics = taalwetenschap
linguist = taalkundige
to graduate = afstuderen
graduate = afgestudeerde
undergraduate, student = student
to enable = in staat stellen
to bore = vervelen
to be bored = zich vervelen
to pass = slagen voor
to fail = zakken voor
pass, pass mark = voldoende
fail, fail mark = onvoldoende
to crib = spieken
average = gemiddeld
actually = eigenlijk
certificate = diploma
term = trimester, periode
gymnasium, gym = sportzaal, gymzaal
level = niveau
to neglect = verwaarlozen
neglect = verwaarlozing
negligible = te verwaarlozen
negligence = slordigheid
applicable = toepasbaar
comparatively, relatively = betrekkelijk
illiterate = analfabeet
illiteracy = analfabetisme
literacy = alfabetisme, geletterdheid
disturbance = verstoring, ordeverstoring
rapid = snel
oblige = verplichten
obligation = verplichting
compulsory, obligatory = verplicht
to remain = blijven
to overlook = over het hoofd zien
ambiguous = dubbelzinnig
vocation = roeping
to intend = van plan zijn
intention = bedoeling, plan
careers teacher = decaan
lecture = college
to attend = bijwonen
attendance = aanwezigheid
to quote = citeren
quotation = citaat
summary = samenvatting
main, chief = voornaamste, hoofd-
scientific = wetenschappelijk
optional subject = keuzevak
truant = spijbelaar
to play truant = spijbelen
truancy = spijbelgedrag
anything but = allesbehalve
diligent, industrious = ijverig
diligence = ijver
vocabulary = woordenschat
advanced = gevorderd
to assess = beoordelen
assessment = beoordeling
stern, strict = streng
lenient = soepel
extract = uittreksel
scholar = geleerde
scholarship = studiebeurs
grant = studietoelage
to grant = verlenen
honorary doctorate = eredoctoraat
physicist = natuurkundige
arithmetic = rekenen
to multiply = vermenigvuldigen
odd = oneven
to apply to, to turn to = zich wenden tot
to praise = prijzen
to suspend = schorsen
to expel = wegsturen
to be at stake = op het spel staan
oral = mondeling
gift, talent, aptitude = aanleg, talent
fashionable = in de mode, modieus
in fashion, in vogue = in de mode
old-fashioned = ouderwets
garment = kledingstuk
to attract = trekken
conspicuous = opvallend
shabby = armoedig
fabric = stof
to mend = maken, repareren (van kleding)
collar = kraag, boord
fur = bont
to shrink = krimpen
casual clothes = vrijetijdskleding
laundry = wasserij, wasgoed
detergent = wasmiddel
zip, zipper = ritssluiting
trousers = (lange) broek
to tear = scheuren
fitting room = paskamer
bracelet = armband
necklace = halsketting
chain = ketting
pendant = hanger
gem, precious stone = edelsteen
genuine, real = echt
link = schakel
splendid = prachtig
decent = fatsoenlijk
belt = riem, ceintuur
headscarf = hoofddoek
veil = sluier
to catch on = aanslaan
scarce = schaars
Hardly, scarcely, barely = nauwelijks
wholesome = gezond (van voedsel)
pie = pasteitje
Fit, suitable = geschikt
curious, peculiar = eigenaardig
Roll, bun = broodje
herb = kruid
complaint = klacht
to nourish = voeden
nutritious = voedzaam
malnutrition = ondervoeding
shortage = tekort
famine = hongersnood
to starve = van de honger omkomen
starvation = honger
to cater = verzorgen (eten,drank), cateren
starter = voorgerecht
to consist of = bestaan uit
preference = voorkeur
chef = (chef)kok
to pass on = doorgeven
blunt = bot
landlord = caféhouder, waard, huisbaas
pub = café (NL)
licence = vergunning
café (GB) = eethuisje zonder drankvergunning
to decline = afslaan
contents = inhoud
Spirits, liquor = sterke drank
grape = druif
to serve = bedienen
additive = toevoeging
tray = dienblad